Elektrische lading: positieve en negatieve lading.
1. Twee voorwerpen die dezelfde soort lading hebben, stoten elkaar af.
2. Twee voorwerpen die verschillende lading hebben trekken elkaar aan.
3. Neutraal voorwerp: positieve en negatieve lading even groot.
4. 2 geladen voorwerpen oefen kracht op elkaar uit. Die kracht kun je ook voelen
of zien.
Atoom: positief geladen kern en negatief geladen elektronen, een atoom is elektrisch
neutraal.
Bliksem: ontstaat als de elektrische lading van een wolk groot genoeg is er gaat
even een zeer sterke stroom van de ene wolk naar de andere of naar de grond (flits)
de lucht wordt heel sterk verhit dit veroorzaakt snelle uitzetting en dat
veroorzaakt de donder.
Geleiders: laten elektrische stroom door. Materialen waarin elektronen vrij kunnen
bewegen, noemen we 'geleiders'. Alle soorten metaal zijn geleiders
Isolatoren: laten geen stroom door. Materialen waarin elektronen helemaal niet vrij
kunnen bewegen, noemen we 'isolatoren'. Hout en plastic zijn daar goede
voorbeelden van.
Bewegende lading:
1. De minpool: heeft heel veel vrije elektronen en een negatieve lading
2. Pluspool: weinig vrij elektronen en een positieve lading en trekt dus de
elektronen bij de minpool aan.
3. Er is wel een gesloten stroomkring nodig voor stroom door een apparaat.
4. De lading stroomt van de plus naar de min pool, dit is dus ook de richting van
de elektrische stroom.(en bepaalt waar de ampère meter tussen moet)
5. Elektronen stromen van min pool naar plus pool.
,aar
1.2 Energie en vermogen
md. Energie en vermogen :
- De hoeveelheid energie die een apparaat verbruikt hangt af van het elektrisch
vermogen.
4 kJ Apparaten zetten elektrische energie om in andere vormen van energie,
waaronder warmte, stralingsenergie(licht)
Vermogen: in watt (W) is de hoeveelheid elektrische energie die het apparaat per
seconde omzet (in J/s)
e Energie: in joule (J) en de kilowattuur (kWh) is de capaciteit van een systeem om
warmte, licht of beweging te produceren.
1. Teken de energieomzetter
2. Energievorm voor de omzetting (bvb elektrische energie)
3. Energievormen na de omzetting (stralingsenergie en warmte)
e stralingsenergie
n warmte
E=P∙ t (Energie, vermogen, tijd)
joule, watt, seconde of kilowattuur, kilowatt, uur
bewegingsenergie
1,32 x 10 6
6 6
Omrekenen: 1,32 x 10 J = 6 kWh ( : 3,6 X 10 als je van J naar kWh
r 3,6 x 10 warmte (motor)
gaat) warmte (snoer)
kt:
Rendement: het percentage / deel van de ingaande energie dat wordt omzet in
nuttige energie. (Door het rendement hoger te maken wordt energie bespaart)
Enuttig P nuttig warmte (kookplaat)
η(rendement)=
E¿
= P¿
de uitgaande nuttige energie, de ingaandewarmte
energie(snoer)
(J of kWh)
Figuur 7 Energiestroomdiagrammen van een
gloeilamp, een mixer en een elektrisch fornuis