Onderzoek 2
Onderzoekscirkel (de empirische cyclus):
1. Wat wil ik weten? Inleiding en onderzoeksvragen
2. Wat is er al bekend? Deskresearch + literatuur
3. Wat is er nog niet bekend? Door deskresearch nieuwe onderzoeksvraag
4. Hoe ga ik dat uitvinden? Onderzoeksmethode
5. Hoe ga ik de nieuwe gegevens interpreteren? Analyse + conclusies
6. Is mijn vraag beantwoord? Conclusie / Antwoord op onderzoeksvraag
7. Wat doe ik er nu mee? Product / Adviesrapport / Aanbevelingen
Hieruit kan je concluderen: elk onderzoek start met een vraag die ergens vandaan komt.
Centrale vraag:
- helder geformuleerd
- open vraag (geen ja of nee)
- kan beantwoord worden door het verzamelen van feiten
- sluit aan op de doelstelling van het onderzoek
- is complex (maar niet te complex) valt te bewijzen door het op te delen in deelvragen
Onderzoeksvoorstel:
1. Inleiding
Wat is de aanleiding van het onderzoek? (situatebeschrijving)
Wat is de doelstelling van het onderzoek? (maak onderscheid tussen doelstelling
opdrachtgever en onderzoeker)
Wat is de voorlopige formulering van de centrale vraag/onderzoeksvraag? (wat wil je weten)
2. Deskresearch
Geef een overzicht van reeds bekende informate uit boeken, artkelen, webbronnen en
(interne) documenten van de opdrachtgever (alles wat al bekend is).
DENK AAN: APA verwijzingen
3. Onderzoeksvragen (centrale en deelvragen met toelichtng)
Formuleer de centrale vraag
Formuleer de deelvragen
Geef van elke deelvraag een korte toelichtng waarom je die vraag stelt en welk deel van de
centrale vraag wordt beantwoord.
Geef defnites van de begrippen uit de hoofd- en deelvragen (defnites alleen met bron en
van bekende auteurs, DUS NIET ZELF BEDENKEN!) bv. Deze 2 defnites heb ik gevonden,
wij maken gebruik van deze defnite omdat…. (het het beste aansluit op het onderzoek).
4. Methodische veranderingen
Onderzoekstype (beschrijvend, explorerend, toetsend onderzoek)
Dataverzamelingsmethode
Betrouwbaarheid en validiteit
Verantwoording van meetnstrument(en) inclusief operatonalisering
5. Planning en begrotng
planning: neem een tjdsplanning op van elke uit te voeren actviteit
begrotng: maak een schatng van de totale uitgaven en opbrengsten
, Dataverzamelingsmethoden
= een manier die je hanteert om onderzoeksgegevens te verzamelen.
Zowel kwanttatef en kwalitatef: zijn verschillend omdat er een verschil zit tussen het verzamelen en verwerken van
open vragen en het verzamelen en verwerken van gesloten vragen.
Kwanttatef: Deskresearch, vragenlijsten (enquête), observate (getallen op lijst) en gesloten
interview tellen
Kwalitatef: Deskresearch, kwalitatef interview, diepte interview (doorvragen), focus group (je zet
steeds mensen in groepen en praat over een bepaald onderwerp) en observate
(woorden in een schema en context beschrijven)
Observateevvvrbeeld:ekwantiateiee se veevaakejeebepaaldegedragez eie(iurven)eenekwal iateiee sebesc r jieegedrage ne
wvvrden.
Deskresearch: informate die je gebruikt om de context/omgeving van het probleem te schetsen (van
en door de organisate)
Literatuur: theorie over het probleem (algemeen) boeken + wetenschappelijke bronnen.
Validiteit
Algemeen= heb je gemeten wat je wilde meten? De mate waarin je meet wat je daadwerkelijk wilt meten.
Bij kwalitatef wordt ook wel geldigheid gezegd i.p.v. validiteit.
Interne validiteit= gaat over een grondige onderzoeksopzet bv. juiste steekproef, juiste dataverzamelingsmethode,
juiste conclusie, etc.
Beargumenteer bij deze vragen met: Het onderzoek is:
- intern valide omdat de totale populate alle basisschoolkinderen van Nederland is en de eenheden
die in de steekproef zijn geïnterviewd zijn 20 basisschoolkinderen van 4 scholen in Nederland.
- niet intern valide omdat de dataverzamelingsmethode niet goed bij dit onderzoek past. Er zou
beter voor een diepte interview gekozen moeten worden dan een enquête.
Externe validiteit= De mate waarin de uitkomsten representatef zijn en gegeneraliseerd kunnen worden. Goede
representateve steekproef is een voorwaarde.
Instrumentele of dataverzamelingsgeldigheid (kwali)= Zijn er verschillende (en juiste) dataverzamelingsmethoden
gebruikt, zijn de vragen/topics juist en zijn de juiste gedragingen geanalyseerd?
Begripsvaliditeit= Meet je werkelijk het begrip dat je beoogt te meten? Heef ermee te maken dat veel begrippen
verschillende te interpreteren zijn. Je doet dit door het begrip te operatonaliseren:
Operatonaliseren= het meetbaar maken van difuse begrippen door ze o.a. te defniiren
(je beschrijf dus hoe je in het onderzoek het begrip gebruikt)
Difuus begrip= een moeilijk begrip dat op verschillende manieren te interpreteren is bv. geluk.
Validiteit van onderzoek verbeteren door:
- Peerconsultaton: aan andere onderzoekers advies spraken
- Triangulate: gebruik maken van 2 of meer dataverzamelingsmethodes zodat je het kan checken
- Juiste methodes gebruiken
- Gebruik literatuur
Onderzoekscirkel (de empirische cyclus):
1. Wat wil ik weten? Inleiding en onderzoeksvragen
2. Wat is er al bekend? Deskresearch + literatuur
3. Wat is er nog niet bekend? Door deskresearch nieuwe onderzoeksvraag
4. Hoe ga ik dat uitvinden? Onderzoeksmethode
5. Hoe ga ik de nieuwe gegevens interpreteren? Analyse + conclusies
6. Is mijn vraag beantwoord? Conclusie / Antwoord op onderzoeksvraag
7. Wat doe ik er nu mee? Product / Adviesrapport / Aanbevelingen
Hieruit kan je concluderen: elk onderzoek start met een vraag die ergens vandaan komt.
Centrale vraag:
- helder geformuleerd
- open vraag (geen ja of nee)
- kan beantwoord worden door het verzamelen van feiten
- sluit aan op de doelstelling van het onderzoek
- is complex (maar niet te complex) valt te bewijzen door het op te delen in deelvragen
Onderzoeksvoorstel:
1. Inleiding
Wat is de aanleiding van het onderzoek? (situatebeschrijving)
Wat is de doelstelling van het onderzoek? (maak onderscheid tussen doelstelling
opdrachtgever en onderzoeker)
Wat is de voorlopige formulering van de centrale vraag/onderzoeksvraag? (wat wil je weten)
2. Deskresearch
Geef een overzicht van reeds bekende informate uit boeken, artkelen, webbronnen en
(interne) documenten van de opdrachtgever (alles wat al bekend is).
DENK AAN: APA verwijzingen
3. Onderzoeksvragen (centrale en deelvragen met toelichtng)
Formuleer de centrale vraag
Formuleer de deelvragen
Geef van elke deelvraag een korte toelichtng waarom je die vraag stelt en welk deel van de
centrale vraag wordt beantwoord.
Geef defnites van de begrippen uit de hoofd- en deelvragen (defnites alleen met bron en
van bekende auteurs, DUS NIET ZELF BEDENKEN!) bv. Deze 2 defnites heb ik gevonden,
wij maken gebruik van deze defnite omdat…. (het het beste aansluit op het onderzoek).
4. Methodische veranderingen
Onderzoekstype (beschrijvend, explorerend, toetsend onderzoek)
Dataverzamelingsmethode
Betrouwbaarheid en validiteit
Verantwoording van meetnstrument(en) inclusief operatonalisering
5. Planning en begrotng
planning: neem een tjdsplanning op van elke uit te voeren actviteit
begrotng: maak een schatng van de totale uitgaven en opbrengsten
, Dataverzamelingsmethoden
= een manier die je hanteert om onderzoeksgegevens te verzamelen.
Zowel kwanttatef en kwalitatef: zijn verschillend omdat er een verschil zit tussen het verzamelen en verwerken van
open vragen en het verzamelen en verwerken van gesloten vragen.
Kwanttatef: Deskresearch, vragenlijsten (enquête), observate (getallen op lijst) en gesloten
interview tellen
Kwalitatef: Deskresearch, kwalitatef interview, diepte interview (doorvragen), focus group (je zet
steeds mensen in groepen en praat over een bepaald onderwerp) en observate
(woorden in een schema en context beschrijven)
Observateevvvrbeeld:ekwantiateiee se veevaakejeebepaaldegedragez eie(iurven)eenekwal iateiee sebesc r jieegedrage ne
wvvrden.
Deskresearch: informate die je gebruikt om de context/omgeving van het probleem te schetsen (van
en door de organisate)
Literatuur: theorie over het probleem (algemeen) boeken + wetenschappelijke bronnen.
Validiteit
Algemeen= heb je gemeten wat je wilde meten? De mate waarin je meet wat je daadwerkelijk wilt meten.
Bij kwalitatef wordt ook wel geldigheid gezegd i.p.v. validiteit.
Interne validiteit= gaat over een grondige onderzoeksopzet bv. juiste steekproef, juiste dataverzamelingsmethode,
juiste conclusie, etc.
Beargumenteer bij deze vragen met: Het onderzoek is:
- intern valide omdat de totale populate alle basisschoolkinderen van Nederland is en de eenheden
die in de steekproef zijn geïnterviewd zijn 20 basisschoolkinderen van 4 scholen in Nederland.
- niet intern valide omdat de dataverzamelingsmethode niet goed bij dit onderzoek past. Er zou
beter voor een diepte interview gekozen moeten worden dan een enquête.
Externe validiteit= De mate waarin de uitkomsten representatef zijn en gegeneraliseerd kunnen worden. Goede
representateve steekproef is een voorwaarde.
Instrumentele of dataverzamelingsgeldigheid (kwali)= Zijn er verschillende (en juiste) dataverzamelingsmethoden
gebruikt, zijn de vragen/topics juist en zijn de juiste gedragingen geanalyseerd?
Begripsvaliditeit= Meet je werkelijk het begrip dat je beoogt te meten? Heef ermee te maken dat veel begrippen
verschillende te interpreteren zijn. Je doet dit door het begrip te operatonaliseren:
Operatonaliseren= het meetbaar maken van difuse begrippen door ze o.a. te defniiren
(je beschrijf dus hoe je in het onderzoek het begrip gebruikt)
Difuus begrip= een moeilijk begrip dat op verschillende manieren te interpreteren is bv. geluk.
Validiteit van onderzoek verbeteren door:
- Peerconsultaton: aan andere onderzoekers advies spraken
- Triangulate: gebruik maken van 2 of meer dataverzamelingsmethodes zodat je het kan checken
- Juiste methodes gebruiken
- Gebruik literatuur
