Hoofdstuk 1: Taal en taalonderwijs
1. Wat zijn de 4 domeinen van taal?
Spreken.
Luisteren.
Schrijven.
Lezen.
2. Vul de tabel in:
Productef Receptef
Mondeling Spreken Luisteren
Schriftelijk Schrijven Lezen
3. Wat zijn de drie functee van taal?
Communicate
Greep krijgen op de werkelijkheid
Expressie
4. Welke 4 aepecten van een boodechap kunnen worden onderecheiden en wat houden
deze aepecten in?
Zakelijk aspect: Leterlijke betekenis van de zin.
Appelerend aspect: Wat je gedaan wilt krijgen.
Relatoneel aspect: Relate zender/ontvanger.
Expressieve aspect: Indruk.
5. Wat houdt de conceptualieerende functe van taal in?
Je kunt de werkelijkheid vangen in concepten die je weergeef in taal.
6. Wanneer hebben woorden een afankelijke betekenie?
Datgene waarnaar verwezen wordt is afankelijk van iets dat bekend moet zijn.
7. Wat zijn lexicale woorden?
Woorden met een eigen betekenis, die niet afankelijk zijn van een context.
8. Wat ie polyeemie?
Woorden die in verschillende contexten kunnen leiden tot een andere betekenis. Het
heef nog wel de algemene betekenis maar het geef er toch een andere nuance aan.
9. Wat zijn connotatee?
Het geheel van bijbetekenissen.
, 10. Taal heeft een eyeteem dat ie opgebouwd uit verechillende lagen. Uit welke lagen
beetaat dit eyeteem?
Fonologie.
Morfologie.
Syntax.
Teksten.
11. In welke 3 onderdelen kun je de fonemen onderecheiden?
Klinkers.
Tweeklanken.
Medeklinkers.
12.
a) Wat zijn exploeieve medeklinkere? D,K,B,P
b) Wat zijn neueklanken? M,N,NG
c) Wat zijn glijdere? W,F,S,V,Z,L
13. Wat ie het verechil tueeen een vrij morfeem en een gebonden morfeem?
Een vrij morfeem kan ook zelfstandig als woord voorkomen en gebonden morfeem niet.
14.
a) Wat ie een eamenetelling?
Een combinate van woorden die ook zelfstandig kunnen voorkomen.
b) Wat ie een afleiding?
Een woord met een voorvoegsel of achtervoegsel.
15. Taal heeft altjd zinnen. Hoe etaat een zin omechreven?
De zin vormt in ieder geval een op zichzelf staand conceptueel en formeel geheel dat uit
één of meer woorden bestaat.
16. Noem vier verechillen tueeen taal en dialect.
Een taal is rijker.
Een taal wordt meer gesproken.
Een taal komt meer voor in ofcicle documenten.
Een taal heef meer status.
Hoofdstuk 2: Taalverwerving
17. Bij de eerete taalontwikkeling zijn er verechillende vieiee te onderecheiden. Noem de
drie vieiee en licht kort toe wat deze vieiee inhouden.
Behaviorisme: Positeve feedback, imitate en conditonering.
Natvisme: Eigen taalvermogen centraal.
Interactonele benadering: Goed taalaanbod.
18. Welke periode wordt ook wel de kriteche periode genoemd?