Hoorcollege 1 – Testtheorie en Testgebruik
Testtheorie = meten van kennis, vaardigheden, eigenschappen, kenmerken van gedrag.
Afleidingen van formules zijn GEEN tentamenstof.
Geschiedenis
• McKeen Cattell
➢ Eerste systematische onderzoek naar kwantificeren van individuele
verschillen.
➢ Eerste hoogleraar psychologie ter wereld (1887).
➢ Eerst voornamelijk focus op fysiologische verschillen tussen mensen.
• In 1890 een artikel in Mind
➢ Voor het eerst het woord ‘test’ gebruikt.
Inleiding: (psychologische) tests
• Doel van (psychologische) tests: uitspraak doen die een voorspelling, classificatie of
beschrijving mogelijk maakt m.b.t. het onderzochte individu/de onderzochte groep.
• Psychologische tests meten psychologische eigenschappen
➢ Niet/moeilijk direct observeerbaar
➢ T.o.v. bijv. lengte
• Daarom construeren we indicatoren (items) die gedrag oproepen dat iets zegt over
het te meten construct.
➢ Bijv. intelligentie.
➢ Kan ook om iemands lengte te meten.
Belangrijk om in acht te nemen:
• Testscores zijn geen absolute waarheid.
• Een psycholoog dient bij voorkeur test tot een oordeel te komen op basis van
combinatie van verschillende waarnemingen.
• Geen blind testgebruik, rekening houden met de context en de persoon bij keuze van
tests.
• Kritische houding t.o.v. de kwaliteit van andere waarnemingen.
Meetinstrument = de test zelf in combinatie met het meetmodel.
Meetmodel = scores geven aan antwoorden die zijn gegeven.
Testscores = 0, 1, 2, 3, etc.
Criterium= Uitnodigen op gesprek bij 16 of hoger, niet uitnodigen bij 15 of lager.
Normen = scores vergelijken, o.b.v. gemiddelden/spreiding, normale verdeling, z-scores.
Notatie
• k = aantal items in een test.
• Items kennen indices g en h.
➢ g, h, = 1, …, k
• Xg en Xh = scores op items g en h.
➢ Dichotome scores: Xg = 0, 1 (bijv. goed/fout)
➢ Polytome scores: Xg = 0, …, m (bijv. Likert-schaal)
o Zodat aantal geordende categorieën is m + 1
,Notatie
• X = ruwe score (ook wel totaalscore).
➢ Ongewogen som van de k itemscores in de test
• Personen worden aangeduid met i
➢ We gaan uit van scores van n personen i = 1, …, n.
• Xig = score persoon i op item g.
• Xi = ruwe testscore van persoon i
Data matrix met item scores
Spreiding
• We veronderstellen individuele verschillen.
• Daarom: belangrijk dat er spreiding is in de totaalscores op een test.
• Voorbeeld → als iedereen alles goed heeft op een tentamen, dan is het waarschijnlijk
geen goed tentamen.
Spreiding (algemeen)
,Spreiding (dichotome items)
Samenhang: Covariantie
• Maat voor lineaire samenhang
• Mate waarin X en Y samen variëren
➢ Geeft de richting van het verband aan.
➢ NIET de sterkte van het verban
o S(X,Y) > 0 = positieve lineaire samenhang
o S(X,Y) < 0 = negatieve lineaire samenhang
o S(X,Y) = 0 = geen lineaire samenhang
Is S(X, Y) = 4.3 sterker dan S(B,C) = 0.9?
• Niet te zeggen.
• Er wordt geen rekening gehouden met de invloed van de variantie van X en Y op de
covariantie.
• Grote variantie van een of beide variabelen leidt tot veel grote afwijkingsscores en
dus tot grote producten van de afwijkingsscores in de formule voor de covariantie.
• Voor interpretatie van samenhang: makkelijker werken met gestandaardiseerde
scores: correlatie.
• We gebruiken de covariantie later om andere indicatoren te berekenen.
Lineaire combinaties
• Lineaire combinatie: som van variabelen (al dan niet gewogen).
➢ Zoals de ruwe testscore.
• Lineaire combinaties spelen belangrijke rol bij betrouwbaarheid.
➢ Belangrijk om te weten hoe het gemiddelde en de variantie van de somscore
en de te sommeren variabele zich tot elkaar verhouden.
, Lineaire combinaties
• Som van de variantie van de te sommeren variabelen, plus de som van alle
covarianties tussen de te sommeren variabelen.
Variantie-covariantiematrix
• De informatie die je nodig hebt om de variantie van een somscore te berekenen is
gemakkelijk weer te geven in een variantie-covariantiematrix.
➢ Varianties van de variabelen: op de diagonaal.
➢ Covarianties tussen de variabelen: buiten de diagonaal.
Variantie van een somscore
• Dus som van alle elementen in de variantie-covariantiematrix.
• Elke covariantie wordt twee keer meegeteld.
Voorbeeld