Hoofdstuk 1
De functie van het onderzoek
Een onderzoeker onderscheidt zich door zijn houding Onafhankelijk, persoonlijke voorkeuren
spelen geen rol
Je moet kennis hebben van onderzoeksmethoden, maar ook van het onderwerp van je onderzoek.
Fundamenteel onderzoek Kennisvragen beantwoorden die niet primair gericht zijn op de praktijk.
Praktijkgericht onderzoek Je bezighouden met oplossen van problemen uit de praktijk.
Kwantitatief onderzoek Er word gebruik gemaakt van cijfermatige informatie.
Kwalitatief onderzoek Het onderzoek wordt in werkelijkheid uitgevoerd en er wordt nauwelijks of
niet met cijfers gewerkt.
Holisme: een ervaring wordt als onderdeel van het geheel van de belevingswereld van de
persoon gezien en niet als een op zichzelf staand feit.
Triangulatie Zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden gebruiken in 1 onderzoeksopzet.
Onderzoeksstromingen
- Empirisch-analytisch: Afstand tot onderzoekseenheden (of proefpersonen).
Observeren van werkelijkheid en verzamelde gegevens analyseren.
Kritisch naar eigen resultaten – geldig tot tegendeel bewezen.
Veel fundamenteel (enquête, experiment), kenmerken van personen/groepen
cijfermatig geanalyseerd.
- Interpretatief: Op zoek naar de interpretatie, uitleg die personen aan situatie geven.
Er wordt niet naar ‘kale cijfers’ gekeken.
Kwalitatief, vooral gericht op personen en groepen.
Participerende observatie: de onderzoeker begeeft zich onder de groep personen die
hij observeert en doet met de groep mee.
- Kritisch-emancipatorisch: Niet uitgesproken kwalitatief of kwantitatief. Elke onderzoeks-
methode kan worden gebruikt, behalve het experiment.
Zeer kritisch, zowel op de maatschappij als op de onderzoeksresultaten.
Criteria onderzoek
- Onafhankelijk. Van voorkeuren en meningen van betrokkenen en onafhankelijk van
invloeden door onderzoeker.
- Toetsbaarheid van uitspraken. Je moet het kunnen waarnemen en controleren.
- Informatief. Nauwkeurig omschrijven wat je onderwerp is, over welke situatie je uitspraak
doet, binnen welke grenzen je onderzoek zich afspeelt, welke groep erbij betrokken is, in
welke periode je onderzoek zich afspeelt.
- Generaliseerbaarheid. Je uitkomsten kan je laten gelden voor een grote groep mensen.
- Validiteit = geldig. Geen systematische fouten bij onderzoek.
Interne validiteit juiste conclusies kunnen trekken. Meten wat je wilt meten.
Bv: Je wilt onderzoek doen naar ziekteverzuim en je gaat het inklokken meten.
je meet niet ziekte, maar afwezigheid. (bruiloft etc.)
Externe validiteit resultaat is geldig voor gehele onderzoekspopulatie
= generalisatie
- Praktische criteria: onderzoek moet efficiënt en bruibaar zijn.
, Empirisch cyclus Het meeste onderzoek leidt tot nieuwe vragen waardoor je de reeks nog een
keer doorloopt, maar je begint niet op hetzelfde punt.
Hoofdstuk 2
Aanleiding tot het onderzoek
Als je een onderzoeksopdracht hebt gekregen ga je je eerst in het onderwerp verdiepen. Dan maak je
een probleemanalyse.
Probleemanalyse Welk probleem los je met het onderzoek op? Vraag van de opdrachtgever
vertalen naar een onderzoekbare vraag.
Een onderzoeksmethode is afhankelijk van:
- De mogelijkheden om onderzoek te organiseren in tijd en geld.
- De mogelijkheden om gegevens te verzamelen bij bepaalde onderzoeksgroep.
- De mogelijkheden en beperkingen die de vraagstelling heeft.
- De mogelijkheden die de omgeving van het onderzoek biedt. (Je houdt geen interview in een
erg lawaaiige omgeving)
Zes regels voor het zoeken naar informatie:
- Formuleer een zoekvraag.
- Bepaal waar je gaat zoeken.
- Kies de juiste zoekstrategie.
- Bestudeer de informatie en selecteer wat je nodig hebt.
- Organiseer de informatie zodat het antwoord geeft op je vraag/probleem.
- Evalueer je zoekresultaat.
De functie van het onderzoek
Een onderzoeker onderscheidt zich door zijn houding Onafhankelijk, persoonlijke voorkeuren
spelen geen rol
Je moet kennis hebben van onderzoeksmethoden, maar ook van het onderwerp van je onderzoek.
Fundamenteel onderzoek Kennisvragen beantwoorden die niet primair gericht zijn op de praktijk.
Praktijkgericht onderzoek Je bezighouden met oplossen van problemen uit de praktijk.
Kwantitatief onderzoek Er word gebruik gemaakt van cijfermatige informatie.
Kwalitatief onderzoek Het onderzoek wordt in werkelijkheid uitgevoerd en er wordt nauwelijks of
niet met cijfers gewerkt.
Holisme: een ervaring wordt als onderdeel van het geheel van de belevingswereld van de
persoon gezien en niet als een op zichzelf staand feit.
Triangulatie Zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden gebruiken in 1 onderzoeksopzet.
Onderzoeksstromingen
- Empirisch-analytisch: Afstand tot onderzoekseenheden (of proefpersonen).
Observeren van werkelijkheid en verzamelde gegevens analyseren.
Kritisch naar eigen resultaten – geldig tot tegendeel bewezen.
Veel fundamenteel (enquête, experiment), kenmerken van personen/groepen
cijfermatig geanalyseerd.
- Interpretatief: Op zoek naar de interpretatie, uitleg die personen aan situatie geven.
Er wordt niet naar ‘kale cijfers’ gekeken.
Kwalitatief, vooral gericht op personen en groepen.
Participerende observatie: de onderzoeker begeeft zich onder de groep personen die
hij observeert en doet met de groep mee.
- Kritisch-emancipatorisch: Niet uitgesproken kwalitatief of kwantitatief. Elke onderzoeks-
methode kan worden gebruikt, behalve het experiment.
Zeer kritisch, zowel op de maatschappij als op de onderzoeksresultaten.
Criteria onderzoek
- Onafhankelijk. Van voorkeuren en meningen van betrokkenen en onafhankelijk van
invloeden door onderzoeker.
- Toetsbaarheid van uitspraken. Je moet het kunnen waarnemen en controleren.
- Informatief. Nauwkeurig omschrijven wat je onderwerp is, over welke situatie je uitspraak
doet, binnen welke grenzen je onderzoek zich afspeelt, welke groep erbij betrokken is, in
welke periode je onderzoek zich afspeelt.
- Generaliseerbaarheid. Je uitkomsten kan je laten gelden voor een grote groep mensen.
- Validiteit = geldig. Geen systematische fouten bij onderzoek.
Interne validiteit juiste conclusies kunnen trekken. Meten wat je wilt meten.
Bv: Je wilt onderzoek doen naar ziekteverzuim en je gaat het inklokken meten.
je meet niet ziekte, maar afwezigheid. (bruiloft etc.)
Externe validiteit resultaat is geldig voor gehele onderzoekspopulatie
= generalisatie
- Praktische criteria: onderzoek moet efficiënt en bruibaar zijn.
, Empirisch cyclus Het meeste onderzoek leidt tot nieuwe vragen waardoor je de reeks nog een
keer doorloopt, maar je begint niet op hetzelfde punt.
Hoofdstuk 2
Aanleiding tot het onderzoek
Als je een onderzoeksopdracht hebt gekregen ga je je eerst in het onderwerp verdiepen. Dan maak je
een probleemanalyse.
Probleemanalyse Welk probleem los je met het onderzoek op? Vraag van de opdrachtgever
vertalen naar een onderzoekbare vraag.
Een onderzoeksmethode is afhankelijk van:
- De mogelijkheden om onderzoek te organiseren in tijd en geld.
- De mogelijkheden om gegevens te verzamelen bij bepaalde onderzoeksgroep.
- De mogelijkheden en beperkingen die de vraagstelling heeft.
- De mogelijkheden die de omgeving van het onderzoek biedt. (Je houdt geen interview in een
erg lawaaiige omgeving)
Zes regels voor het zoeken naar informatie:
- Formuleer een zoekvraag.
- Bepaal waar je gaat zoeken.
- Kies de juiste zoekstrategie.
- Bestudeer de informatie en selecteer wat je nodig hebt.
- Organiseer de informatie zodat het antwoord geeft op je vraag/probleem.
- Evalueer je zoekresultaat.