Samenvatting Systeemgericht
werken
Marius Nabuurs Myriam Geskus
Thiememeulenhof 2013 Soest, november 2017
Vak 6814 Toegepaste psychologie
Cohort 2014 NTI Hogeschool
, 2
1. Het werkterrein van de systeemgerichte social
worker.
1.1 Inleiding.
Systeemgericht werken wordt vaak verbonden aan gezinsgericht werken. Kennis van en aandacht voor het
gezin zijn cruciaal, omdat de leden veel invloed op elkaar uitoefenen. Systeemgericht werken is een visie de lijdt
tot een manier van werken met betrekking tot communicatie, interactie, wederkerigheid, circulair proces,
(gezins)functies, regels, rollen, taken, etc.
1.2. Wat is een systeem?
De van Dale geeft vele definitief voor “systemen”. Wat zij met elkaar gemeen hebben is dat het gaat om
geordende delen, die elkaar beïnvloeden in meer of mindere mate van complexiteit, teneinde een bepaald doel
of bepaalde doelen te bereiken.
Systeem definitie van Weijenberg voor de social worker: Het begrip systeem wijst op een eenheid, opgebouwd
uit deelverhoudingen; het gaat niet alleen om de delen op zich, ook niet om het geheel, maar om betrekkingen
tussen dit alles.
Systeem definitie van Marius Nabuurs (boek) afgeleid van Weijenberg: het begrip systeem wijst op een
eenheid, opgebouwd uit deelverhoudingen; het gaat niet alleen om de delen op zich, ook niet om het geheel,
maar om de doelgerichte betrekkingen tussen dit alles.
1.2.1. Verschillende betekenissen van systeemgericht
werken.
3 betekenissen systeemgericht werken van Prochaska en Norcross:
1. Verwijzing naar therapievorm: meerdere cliënten die een duurzame relatie met elkaar hebben, zijn
samen bij de behandeling aanwezig of brengen deze deels samen door.
2. Inhoud of doel van de behandeling: onderlinge relaties zijn het belangrijkste aandachtspunt, het doel
is het functioneren van het (gezins)systeem te verbeteren.
3. Circulariteit: De wederzijdse beïnvloeding. Het is dus niet lineair/oorzaak-gevolg.
1.3 Het individuele systeem.
De mens als systeem: cellen vormen organen. Organen vormen stelsels (beweging, bloed, spijsvertering).
Stelsels vormen het menselijk lichaam. Deze vormt samen met de psyche de eenheid van de mens. Al deze
delen zijn in interactie met elkaar en beïnvloeden elkaar.
Innerlijke boodschappen: draait om input, throughput en output. Bijvoorbeeld de bloedsomloop.
Open systemen (Algemene systeemtheorie): alle levende wezens. Er is een continue interactie met de
omgeving. Materie, energie, en informatie worden uitgewisseld volgens het systeem van input, throughput en
output, waardoor een procesmatige uitwisseling plaatsvindt tussen systeem en de omgeving. Er is een
voortdurende feedback die het systeem verandert, verbetert of stabiliseert. Intensieve interactie met de
omgeving.
Wederkerigheid in relatie (Neuman): het voortdurende proces van input, throughput en output zorgt ervoor
dat interacties van het individuele systeem en de omgeving circulair van aard zijn. Er is een voortdurende
wisselwerking.
, 3
Wholeness (Von Bertalanffy): een benadering van het totaal of de mens als totaal. Met dus alle systemen
binnen de mens.
Gesloten systemen: er is geen interactie met de omgeving, wat eigenlijk niet kan, dus er wordt gesproken van
een beperkte interactie.
Entropie: een open systeem raakt steeds meer gesloten, waardoor uitwisseling met de omgeving afneemt. Er
ontstaat energie-uitputting door gebrek aan input en desorganisatie doordat subsystemen in disbalans raken. Er
is geen gezond evenwicht meer. Het beweegt in de richting van ziekte.
De omgeving van een systeem bestaat uit protectieve factoren en stressoren in een bepaald evenwicht die
bepalend is voor de energiehuishouding van het individuele systeem.
Negentropie: er is energie beschikbaar waardoor het systeem zich beweegt in de richting van toenemende
gezondheid. Er is uitwisseling met de omgeving, voortdurende veranderingsprocessen en een steeds complexer
georganiseerd systeem.
Zelfstabilisatie (Verberk & Kuiper): het mechanisme waarbij een mens zich aanpast aan zijn omgeving of
aanpassingen in zijn omgeving bewerkstelligt.
- Je aanpassen aan de omgevingstemperatuur kan door de temperatuur aan te passen of je kleding. Je
kunt vuur maken, de airco aandoen, zwemmen, kleding aandoen of kleding uitdoen.
Zelforganisatie: een systeem past zichzelf niet aan, maar wijzigt zich structureel.
- Een Inuit bevriest vingers niet bij temperaturen waarbij wij dat wel hebben.
1.4 Het subsysteem
Dyadisch subsysteem: kleinste sociale subsysteem, bestaande uit twee personen.
Om onderdeel te zijn van een bepaald subsysteem, moet je deelnemen aan de communicatie en interacties. Er
zijn regels, normen en waarden bij (specifieke) subsystemen. Bij gezinnen is dit generationeel bepaald of
volgens de gezinsfunctie:
- Partner-subsysteem: vervult de functie van intimiteit en seksualiteit.
- Opvoeder-subsysteem: vervult de functie van opvoeden.
- Kind-subsysteem: vervult de functie van geven.
1.5 Het suprafamiliare systeem.
Familie: bloedverwanten tot in de derde lijn. Het gaat binnen de familie als systeem om de doelgerichte
betrekkingen tussen de gezinssystemen en individuen.
Belang van de familie als systeem in de contextuele theorie: Ieder mens kent een dynamische verbondenheid
met zijn betekenisvolle relaties over verschillende generaties. Ieder mens maakt deel uit van een familiaal
netwerk van verhoudingen, waarin iedereen met iedereen verbonden is in een dynamische balans van geven en
nemen.
Het sociale netwerk (ook familiaire systeem) kan de functie van steunbron vervullen voor het gezin of de
individuele gezinsleden.
De familie heeft vaak zicht op de problemen van het gezin en beschikt vaak over doeltreffende
oplossingsstrategieën.
Familie kan zowel een positieve als negatieve bijdrage hebben, dus er moet worden gewerkt vanuit een
meerzijdige partijdigheid.
Familie wordt steeds meer betrokken (familieraad Eigen Kracht Conferentie).
, 4
1.6 De omgeving als systeem.
De omgeving: bestaat uit alle interne en externe factoren of invloeden die het gezinssysteem omgeven. De
relatie tussen het gezinssysteem en de omgeving is wederkerig. Het gezinssysteem kan de omgeving
beïnvloeden en omgekeerd kan de omgeving het gezinssysteem beïnvloeden. De uitwisseling tussen het
gezinssysteem en de omgeving in de vorm van input, output en feedback is dan ook circulair van aard.
De structurele systeembenadering besteedt veel aandacht aan de natuurlijke omgeving van het gezin, omdat dit
inzicht geeft in steunbronnen en stressfactoren.
Problemen van het gezin kunnen naar buiten komen in de omgeving: consultatiebureaus, scholen, wijkagenten,
etc. kunnen betrokken zijn.
1.7 Het systeempentagram.
De social worker heeft met 5 systemen te maken: het individuele systeem, subsysteem, gezinssysteem,
suprafamiliare systeem, de omgeving als systeem.
Zij zijn even belangrijk en verdienen allen aandacht, met de cliënt als uitgangspunt. Voor goede analyse en
empowerment dienen alle systemen betrokken te worden in de hulpverlening.
1.8 De plek van de social worker binnen de systemen.
Afhankelijk van het probleem is de keuze voor werkwijze. Wordt er alleen met de cliënt gewerkt of met het hele
gezin? Óf zijn eerst aanpassingen nodig in de omgeving? Jouw professionele optiek speelt een rol in deze keuze,
maar ook de mening van de cliënt.
Behoeftepiramide van Maslow: Leidraad om hiërarchie van doelen te bepalen. Volgens Maslow moet eerst
voldaan worden aan de onderste laag van de piramide, voordat men in de volgende laag kan komen. De lagen
van onder naar boven zijn:
1. Organische/lichamelijke behoeften: houden verband met homeostase van het organisme en
lichamelijk evenwicht.
a. Voedsel, drank, warmte.
2. Behoefte aan veiligheid en zekerheid: het individu gaat veiligheid zoeken in een georganiseerde kleine
of grote groep.
a. Buurt, gezin, bedrijf.
3. Behoefte aan sociaal contact: behoefte aan liefde, vriendschap en positief-sociale relaties.
4. Behoefte aan waardering en erkenning: die de competentie en het aanzien in groepsverband
verhogen.
a. Belang hechten aan status in sociaal verband.
5. Behoefte aan zelfontplooiing en zelfactualisatie: de behoefte om zijn persoonlijkheid en zijn mentale
groeimogelijkheden te ontwikkelen. Het sociale milieu is niet weg te cijferen als steunende basis van
deze actualisatietendens.
1.8.1 De social worker en de individuele cliënt.
Cliënt: het individu dat zich met een bepaald probleem heeft aangemeld, dan wel aangemeld is.
- In de kind- en jeugd GGZ: kind of adolescent die met gedrags-, ontwikkelings-, psychiatrische of
psychosociale problematiek is aangemeld.
- Volwassen zorg: individuele volwassenen met een probleem (zoals depressie).
Social workers moeten oog hebben voor de eenheid van de mens, om de cliënt te kunnen helpen. Zo hebben
veel jongeren binnen de residentiële of klinische settingen somatische klachten die een psychische oorzaak
kennen. Aandacht hebben voor die eenheid is dan ook een vorm van systeemgericht werken.