1.1
Elementen indelen
- In het periodiek systeem staan elementen → atoomsoorten
- Er zijn metalen en niet-metalen, de meeste zijn metalen.
- Horizontale lijnen → Perioden
- Verticale lijnen → groepen
- Groep 17 → de halogenen; dit zijn niet-metalen die erg reactief zijn en schadelijk voor het
milieu
- Groep 18 → de edelgassen; gassen die niet met andere stoffen reageren
Stoffen indelen
- Voor stroomgeleiding kun je de stoffen onderscheiden;
- metalen → stoffen die uitsluitend bestaan uit metaalatomen
- moleculaire stoffen → stoffen die uitsluitend bestaan uit niet metaalatomen
- zouten → stoffen die zijn opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal
- Alle stoffen behoren of tot de metalen, moleculaire stoffen of de zouten
- Alle zouten en de meeste moleculaire stoffen zijn te ontleden → ze bestaan uit twee of meer
atoomsoorten
- Ontleedbare stoffen worden ook wel verbindingen genoemd
- Metalen geleiden stroom in…
- de vaste fase
- de vloeibare fase
- Veel stoffen in de natuur zijn moleculaire stoffen:
- geleiden geen stroom
- kunnen vast, vloeibaar of gasvormig zijn
- Alleen opgeloste en gesmolten zouten geleiden stroom, vaste zouten (kristallen of
edelstenen) geleiden geen stroom
Verschil atomen en stoffen
- De wereld bestaat allemaal uit stoffen (moleculen), maar die bestaan weer uit atomen, de
nog kleinere deeltjes. BV, water is een stof maar bestaat uit 2 waterstof atomen en 1 zuurstof
, 1.2
Modellen
- Elk moleculaire stof heeft zijn eigen soort moleculen
- Een molecuulmodel gebruik je om de vaste, vloeibare en gas fase van moleculaire stoffen te
verklaren
- Dalton:
- alle atomen van één atoomsoort zijn aan elkaar gelijk en anders dan de atomen van
andere atoomsoorten
- bij een reactie hergroeperen atomen tot nieuwe moleculen → hierbij blijven de
atomen behouden
- Thomsen:
- negatieve deeltje, elektronen, kun je uit een atoom vrij maken
- de rest van het atoom moet dus positief geladen zijn
- Rutherford:
- een atoom bestaat uit een kern en een elektronenwolk
- de kern bevat positief geladen protonen → dit komt overeen met
het atoomnummer in het periodiek systeem
- Niels Bohr:
- Heeft het antwoord op de vraag “Waarom reageert elk atoom anders?”
- Model van Rutherford verbeterd → de elektronen bevinden zich allemaal op een
vaste afstand → dit noemen we de elektronenschillen
- Hij begint bij schil K, L, M, N….
- Schil K → 2 elektronen
- Schil L → 8 elektronen
- Schil M → 18 elektronen
- Schil N → 32 elektronen
- Elektronenconfiguratie → de verdeling van de elektronen over de schillen
- Edelgasconfiguratie → De verdeling van elektronen over de verschillen bij een edelgas.
- Deze zijn heel stabiel
- Neutron → heeft geen lading
- massa van neutron is gelijk aan massa van
proton
- Isotopen → Atomen met dezelfde atoomnummer en
aantal protonen, maar een ander aantal neutronen,
dus een ander massagetal
- BV. Isotoop van fosfor → Massagetal 31,
atoomnummer is 15, dus 15 protonen. 31-15=16 dus
16 neutronen. Er zitten wel 15 elektronen (want
protonen=elektronen)
- Atoommassa → gewogen gemiddelde van de atoommassa’s van de isotopen.
- Wordt uitgedrukt in “u”
- 1 u → 1,66 x 10^-27 kg
Elementen indelen
- In het periodiek systeem staan elementen → atoomsoorten
- Er zijn metalen en niet-metalen, de meeste zijn metalen.
- Horizontale lijnen → Perioden
- Verticale lijnen → groepen
- Groep 17 → de halogenen; dit zijn niet-metalen die erg reactief zijn en schadelijk voor het
milieu
- Groep 18 → de edelgassen; gassen die niet met andere stoffen reageren
Stoffen indelen
- Voor stroomgeleiding kun je de stoffen onderscheiden;
- metalen → stoffen die uitsluitend bestaan uit metaalatomen
- moleculaire stoffen → stoffen die uitsluitend bestaan uit niet metaalatomen
- zouten → stoffen die zijn opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal
- Alle stoffen behoren of tot de metalen, moleculaire stoffen of de zouten
- Alle zouten en de meeste moleculaire stoffen zijn te ontleden → ze bestaan uit twee of meer
atoomsoorten
- Ontleedbare stoffen worden ook wel verbindingen genoemd
- Metalen geleiden stroom in…
- de vaste fase
- de vloeibare fase
- Veel stoffen in de natuur zijn moleculaire stoffen:
- geleiden geen stroom
- kunnen vast, vloeibaar of gasvormig zijn
- Alleen opgeloste en gesmolten zouten geleiden stroom, vaste zouten (kristallen of
edelstenen) geleiden geen stroom
Verschil atomen en stoffen
- De wereld bestaat allemaal uit stoffen (moleculen), maar die bestaan weer uit atomen, de
nog kleinere deeltjes. BV, water is een stof maar bestaat uit 2 waterstof atomen en 1 zuurstof
, 1.2
Modellen
- Elk moleculaire stof heeft zijn eigen soort moleculen
- Een molecuulmodel gebruik je om de vaste, vloeibare en gas fase van moleculaire stoffen te
verklaren
- Dalton:
- alle atomen van één atoomsoort zijn aan elkaar gelijk en anders dan de atomen van
andere atoomsoorten
- bij een reactie hergroeperen atomen tot nieuwe moleculen → hierbij blijven de
atomen behouden
- Thomsen:
- negatieve deeltje, elektronen, kun je uit een atoom vrij maken
- de rest van het atoom moet dus positief geladen zijn
- Rutherford:
- een atoom bestaat uit een kern en een elektronenwolk
- de kern bevat positief geladen protonen → dit komt overeen met
het atoomnummer in het periodiek systeem
- Niels Bohr:
- Heeft het antwoord op de vraag “Waarom reageert elk atoom anders?”
- Model van Rutherford verbeterd → de elektronen bevinden zich allemaal op een
vaste afstand → dit noemen we de elektronenschillen
- Hij begint bij schil K, L, M, N….
- Schil K → 2 elektronen
- Schil L → 8 elektronen
- Schil M → 18 elektronen
- Schil N → 32 elektronen
- Elektronenconfiguratie → de verdeling van de elektronen over de schillen
- Edelgasconfiguratie → De verdeling van elektronen over de verschillen bij een edelgas.
- Deze zijn heel stabiel
- Neutron → heeft geen lading
- massa van neutron is gelijk aan massa van
proton
- Isotopen → Atomen met dezelfde atoomnummer en
aantal protonen, maar een ander aantal neutronen,
dus een ander massagetal
- BV. Isotoop van fosfor → Massagetal 31,
atoomnummer is 15, dus 15 protonen. 31-15=16 dus
16 neutronen. Er zitten wel 15 elektronen (want
protonen=elektronen)
- Atoommassa → gewogen gemiddelde van de atoommassa’s van de isotopen.
- Wordt uitgedrukt in “u”
- 1 u → 1,66 x 10^-27 kg