Oefententamen Psychologie van
Beweging en Inspanning
BWB214 – Bewegingswetenschappen Rijksuniversiteit Groningen – 2023/2024
Beste student bewegingswetenschappen,
Welkom bij dit oefententamen van Psychologie van Beweging en Inspanning. Het tentamen
bestaat uit een reeks vragen, waaronder casussen en meerkeuzevragen. Dit tentamen is
bedoeld om je kennis en inzicht over dit vak te testen en je zo optimaal voor te kunnen
bereiden op het tentamen.
Houdt er rekening mee dat dit tentamen zelf gemaakt is, en hoewel eraan gewerkt is om de
vragen accuraat en relevant te maken, kunnen er onbedoelde fouten voorkomen. Ook niet
onbelangrijk is dat het tentamen zelfgemaakt is, dus de vraagstelling zal niet exact
overeenkomen met het officiële tentamen.
Veel succes met het beantwoorden van de vragen en je kennis te testen op het gebied van
Psychologie van Beweging en Inspanning. Je kunt de antwoorden op de laatste pagina’s van
het document vinden.
1
, L. Meijerink
Voorbeeld van de vragen uit het oefententamen:
1. Casus: Stel je voor dat student Alex een passie heeft voor schilderen en besluit
om deel te nemen aan een kunstwedstrijd op school. Alex is intrinsiek
gemotiveerd om zijn best te doen in de wedstrijd, omdat hij echt van
schilderen houdt en er plezier aan beleeft. De leraren prijzen hem vaak om zijn
artistieke talent en geven hem vaak positieve feedback.
Welke motivatietheorie past goed bij deze casus?
2. Wat is het belangrijkste verschil tussen de Drive Theory en de Social Facilitation
Theory met betrekking tot de motivatie van atleten?
a. De Drive Theory richt zich op het effect van de sociale druk op atleten, terwijl de
Social Facilitation Theory zich richt op interne motivatiefactoren.
b. De Drive Theory stelt dat fysieke vermoeidheid de motivatie van atleten
vermindert, terwijl de Social Facilitation Theory suggereert dat sociale aandacht de
prestaties van atleten verbetert.
c. De Drive Theory benadrukt het belang van zelfvertrouwen bij atleten, terwijl de
Social Facilitation Theory zich richt op de invloed van fysieke arousal op
motivatie
d. De Drive Theory suggereert dat atleten beter presteren wanneer ze zeker zijn van
zichzelf, terwijl de Social Facilitation Theory beweert dat atleten onder druk altijd
slechter presteren.
3. Welke multimodale training is gericht op het aanleren van strategieën om negatieve
gedachten en emoties te herkennen en veranderen, en daarnaast ook het ontwikkelen
van positieve denkpatronen en coping-vaardigheden
a. Stress innoculation training
b. Hypnosis
c. Cognitieve-affectieve stress managementtraining
d. Autogenic training
4. Leg uit wat het attributie-effect is, doe dit met een voorbeeld in de sport.
2