OZM
Inhoudsopgave
Week 1...................................................................................................................................................1
Week 2...................................................................................................................................................3
Week 3...................................................................................................................................................3
Week 4...................................................................................................................................................4
Week 5...................................................................................................................................................5
Week 7...................................................................................................................................................7
Week 8...................................................................................................................................................9
Week 11...............................................................................................................................................10
Week 12...............................................................................................................................................12
Week 13...............................................................................................................................................14
Week 14:..............................................................................................................................................17
Week 15...............................................................................................................................................19
Week 16...............................................................................................................................................20
Week 1
Uit onderzoeksvaardigheden 1: herhaling OZV vorig jaar
Zonder probleem geen onderzoek!
Probleemstelling: In een probleemstelling wordt geformuleerd welke kennis, die noodzakelijk is om
het (praktijk)probleem te kunnen oplossen, tot op heden nog ontbreekt.
Onderzoeksvraag:
- Welke kennis men écht graag wil genereren in vraag vorm.
- Een onderzoeksvraag is dan ook een specifieke verwoording van de behoefte aan (nieuwe)
kennis en inzichten.
- In vergelijking met een probleemstelling is een onderzoeksvraag specifieker en
gedetailleerder.
Onderzoeksvraag; mogelijke facetten
- Kenmerken van de patiënt/patiëntengroep
- Uitkomstmaat
- Interventie
- Meetinstrument
- Behandeling of test waarmee de (nieuwe) interventie wordt vergeleken (care as
usual/gouden standaard)
,Let op: soms is een onderzoeksvraag vervangen door een doel. (‘het doel van deze studie is…’)
Ethisch verantwoord: we mogen en kunnen iets doen en doen het op een zo goed mogelijke manier.
Zonder dat er iets beschadigd of iemand blessures oploopt.
De vier belangrijkste onderzoeksdesigns:
o randomised controlled trial (RCT)
Randomisatie: de toewijzing van de proefpersonen aan één van beide groepen op basis van toeval.
Hiermee voorkom je selectie want alle kenmerken zijn gelijk verdeeld over beide groepen. Je kan
vertekening van het onderzoek door overige variabelen voorkomen. Randomised controlled trial
(RCT) is een benaming voor experimentele onderzoeken. Bij experimenteel onderzoek verandert de
onderzoeker bewust iets in de onderzoeksgroep.
Vormen: experiment, quasi-experiment en het pre-experiment.
o observationeel onderzoek
Bij observationeel onderzoek grijp je als onderzoeker niet in, maar beperk je je tot het verrichten van
waarnemingen en metingen.
Vormen: Cohortonderzoek, patiënt-controleonderzoek, dwarsdoorsnedeonderzoek, patiëntenseries
en ecologisch onderzoek.
o kwalitatief onderzoek
Bij het beschrijven van de kwaliteit van het onderzoek staan de begrippen betrouwbaarheid (zou het
resultaat hetzelfde zijn als je het onderzoek zou herhalen?) en validiteit centraal. Interne validiteit
(meet je wat je wilt meten/geldigheid van het resultaat voor de onderzochte personen), en externe
validiteit (zegt iets over de generaliseerbaarheid van het onderzoek).
o diagnostisch onderzoek
Bij diagnostisch onderzoek is het belangrijk dat een diagnose op een betrouwbare manier wordt
gesteld. Er is onderzoek nodig om vast te stellen wat goede meetinstrumenten zijn. Bij een
diagnostisch onderzoeks-artikel wil de lezer weten met welke andere test vergeleken is, hoe
representatief de onderzoeksgroep was, of de test reproduceerbaar is en waar in het diagnostisch
traject het onderzoek is uitgevoerd.
Prospectief of retrospectief?
Bij prospectief onderzoek kijk je vooruit in de tijd. De uitkomst moet bij de start van het onderzoek
nog optreden. Voorbeeld: invloed van het aantal minuten trainen per dag op het
uithoudingsvermogen van revalidatiepatiënten.
Bij retrospectief onderzoek is de uitkomst al opgetreden en kijk je terug in de tijd om erachter te
komen welke variabelen op de uitkomst van invloed waren. Voorbeeld: het verschil in leeftijd waarop
men begon te roken tussen rokende longkankerpatiënten en gezonde, rokende leeftijdsgenoten.
, Week 2
Indeling onderzoek op basis van soort verzamelde gegevens.
Nieuwe data verzamelen:
- Kwalitatief: beschrijving van beleving/ervaringen/verwachtingen van proefpersonen.
- Kwantitatief: uitkomsten makkelijk uit te drukken in cijfers.
Case control onderzoek: je stelt je onderzoeksgroep samen op basis van de uitkomst. We zoeken
mensen die ziek zijn en daar zoeken we mensen bij die met alles op ze lijken maar die niet ziek zijn.
We gaan de risicofactor zoeken.
Cross-sectioneel onderzoek: Onafhankelijke en afhankelijke variabele op hetzelfde moment worden
gemeten. Vaak door vragenlijst.
Prospectief cohort onderzoek: Je volgt de proefpersonen in de tijd. Grote onderzoekspopulatie nodig.
Week 3
Betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid: precisie of reproduceerbaarheid: afwezigheid van toevallige fouten.
Betrouwbaarheid kan voor onderzoek en meetinstrument. Hoe hoger de herhaalbaarheid, hoe hoger
de betrouwbaarheid.
Validiteit: geldigheid of juistheid: meten wat je wilt meten. Onderzoek versus meetinstrument. Zijn
de systematische fouten afwezig? Bij een systematische fout meet je niet goed wat je zou willen
meten.
- Interne validiteit: zegt iets over de validiteit binnen het onderzoek. Geldigheid van resultaten
voor onderzoekspopulatie.
- Externe validiteit: zegt iets over de generaliseerbaarheid. Als je een experiment alleen bij
vrouwen doet dan is de generaliseerbaarheid erg laag.
Variabelen: in een onderzoeksvraag zijn er vaak 1 of meer begrippen variabel. Verschillen van
persoon tot persoon, leeftijd, lengte, gewicht enz. We gaan er vaak van uit dat er een verband is
tussen 2 variabelen. Bijvoorbeeld dat er een verband is tussen schoenmaat en lengte.
Verschil tussen afhankelijke variabele en onafhankelijke variabele:
- Onafhakelijke variabele veroorzaakt iets.
- Afhankelijke variabele wordt beïnvloedt.
Bias: afwijking van resultaat door een systematische fout.
Inhoudsopgave
Week 1...................................................................................................................................................1
Week 2...................................................................................................................................................3
Week 3...................................................................................................................................................3
Week 4...................................................................................................................................................4
Week 5...................................................................................................................................................5
Week 7...................................................................................................................................................7
Week 8...................................................................................................................................................9
Week 11...............................................................................................................................................10
Week 12...............................................................................................................................................12
Week 13...............................................................................................................................................14
Week 14:..............................................................................................................................................17
Week 15...............................................................................................................................................19
Week 16...............................................................................................................................................20
Week 1
Uit onderzoeksvaardigheden 1: herhaling OZV vorig jaar
Zonder probleem geen onderzoek!
Probleemstelling: In een probleemstelling wordt geformuleerd welke kennis, die noodzakelijk is om
het (praktijk)probleem te kunnen oplossen, tot op heden nog ontbreekt.
Onderzoeksvraag:
- Welke kennis men écht graag wil genereren in vraag vorm.
- Een onderzoeksvraag is dan ook een specifieke verwoording van de behoefte aan (nieuwe)
kennis en inzichten.
- In vergelijking met een probleemstelling is een onderzoeksvraag specifieker en
gedetailleerder.
Onderzoeksvraag; mogelijke facetten
- Kenmerken van de patiënt/patiëntengroep
- Uitkomstmaat
- Interventie
- Meetinstrument
- Behandeling of test waarmee de (nieuwe) interventie wordt vergeleken (care as
usual/gouden standaard)
,Let op: soms is een onderzoeksvraag vervangen door een doel. (‘het doel van deze studie is…’)
Ethisch verantwoord: we mogen en kunnen iets doen en doen het op een zo goed mogelijke manier.
Zonder dat er iets beschadigd of iemand blessures oploopt.
De vier belangrijkste onderzoeksdesigns:
o randomised controlled trial (RCT)
Randomisatie: de toewijzing van de proefpersonen aan één van beide groepen op basis van toeval.
Hiermee voorkom je selectie want alle kenmerken zijn gelijk verdeeld over beide groepen. Je kan
vertekening van het onderzoek door overige variabelen voorkomen. Randomised controlled trial
(RCT) is een benaming voor experimentele onderzoeken. Bij experimenteel onderzoek verandert de
onderzoeker bewust iets in de onderzoeksgroep.
Vormen: experiment, quasi-experiment en het pre-experiment.
o observationeel onderzoek
Bij observationeel onderzoek grijp je als onderzoeker niet in, maar beperk je je tot het verrichten van
waarnemingen en metingen.
Vormen: Cohortonderzoek, patiënt-controleonderzoek, dwarsdoorsnedeonderzoek, patiëntenseries
en ecologisch onderzoek.
o kwalitatief onderzoek
Bij het beschrijven van de kwaliteit van het onderzoek staan de begrippen betrouwbaarheid (zou het
resultaat hetzelfde zijn als je het onderzoek zou herhalen?) en validiteit centraal. Interne validiteit
(meet je wat je wilt meten/geldigheid van het resultaat voor de onderzochte personen), en externe
validiteit (zegt iets over de generaliseerbaarheid van het onderzoek).
o diagnostisch onderzoek
Bij diagnostisch onderzoek is het belangrijk dat een diagnose op een betrouwbare manier wordt
gesteld. Er is onderzoek nodig om vast te stellen wat goede meetinstrumenten zijn. Bij een
diagnostisch onderzoeks-artikel wil de lezer weten met welke andere test vergeleken is, hoe
representatief de onderzoeksgroep was, of de test reproduceerbaar is en waar in het diagnostisch
traject het onderzoek is uitgevoerd.
Prospectief of retrospectief?
Bij prospectief onderzoek kijk je vooruit in de tijd. De uitkomst moet bij de start van het onderzoek
nog optreden. Voorbeeld: invloed van het aantal minuten trainen per dag op het
uithoudingsvermogen van revalidatiepatiënten.
Bij retrospectief onderzoek is de uitkomst al opgetreden en kijk je terug in de tijd om erachter te
komen welke variabelen op de uitkomst van invloed waren. Voorbeeld: het verschil in leeftijd waarop
men begon te roken tussen rokende longkankerpatiënten en gezonde, rokende leeftijdsgenoten.
, Week 2
Indeling onderzoek op basis van soort verzamelde gegevens.
Nieuwe data verzamelen:
- Kwalitatief: beschrijving van beleving/ervaringen/verwachtingen van proefpersonen.
- Kwantitatief: uitkomsten makkelijk uit te drukken in cijfers.
Case control onderzoek: je stelt je onderzoeksgroep samen op basis van de uitkomst. We zoeken
mensen die ziek zijn en daar zoeken we mensen bij die met alles op ze lijken maar die niet ziek zijn.
We gaan de risicofactor zoeken.
Cross-sectioneel onderzoek: Onafhankelijke en afhankelijke variabele op hetzelfde moment worden
gemeten. Vaak door vragenlijst.
Prospectief cohort onderzoek: Je volgt de proefpersonen in de tijd. Grote onderzoekspopulatie nodig.
Week 3
Betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid: precisie of reproduceerbaarheid: afwezigheid van toevallige fouten.
Betrouwbaarheid kan voor onderzoek en meetinstrument. Hoe hoger de herhaalbaarheid, hoe hoger
de betrouwbaarheid.
Validiteit: geldigheid of juistheid: meten wat je wilt meten. Onderzoek versus meetinstrument. Zijn
de systematische fouten afwezig? Bij een systematische fout meet je niet goed wat je zou willen
meten.
- Interne validiteit: zegt iets over de validiteit binnen het onderzoek. Geldigheid van resultaten
voor onderzoekspopulatie.
- Externe validiteit: zegt iets over de generaliseerbaarheid. Als je een experiment alleen bij
vrouwen doet dan is de generaliseerbaarheid erg laag.
Variabelen: in een onderzoeksvraag zijn er vaak 1 of meer begrippen variabel. Verschillen van
persoon tot persoon, leeftijd, lengte, gewicht enz. We gaan er vaak van uit dat er een verband is
tussen 2 variabelen. Bijvoorbeeld dat er een verband is tussen schoenmaat en lengte.
Verschil tussen afhankelijke variabele en onafhankelijke variabele:
- Onafhakelijke variabele veroorzaakt iets.
- Afhankelijke variabele wordt beïnvloedt.
Bias: afwijking van resultaat door een systematische fout.
