100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten 4.2 TrustPilot
logo-home
Samenvatting

Summary Ontwikkelingspsychologie – Aantekeningen: Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen

Beoordeling
-
Verkocht
-
Pagina's
38
Geüpload op
19-06-2023
Geschreven in
2022/2023

Ontwikkelingspsychologie – Aantekeningen: Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen. 1.2 De kinder- en jeugdjaren: een afbakening Naast onderstaande groepering ook gebruikelijk: kinderjaren (0-12 jaar) en jeugdjaren (12-18 jaar). 1) Babyperiode (0-12 maanden) Zo lang het kind nog niet loopt, zeer afhankelijk van omgeving, meeste tijd in het gezin, echter ook enkele dagdelen in crèche (werkende moeders). 2) Peuterperiode (1-4 jaar) Ondernemend, zelfbewust, zelfstandig lopen, taalontwikkeling, en andere vaardigheden, in nabijheid van vaste verzorger, speelt liever naast dan met andere kinderen, echter vaak ook enkele dagdelen naar peuterspeelzaal. 3) Kleuterperiode (4-6 jaar) Meer op andere kinderen gericht, rijke fantasie, vanaf 4 reeds naar school, leerplicht pas vanaf 5. 4) Schoolperiode (6-12 jaar) Geen passende omschrijving voor deze periode, echter school neemt een belangrijke plaats in. 5) Adolescentie (12-18 jaar; jeugdigen/jongeren) Puberteit, geslachtsrijping, voortgezet onderwijs. Puberteit is niet perse het startpunt voor deze periode, omdat bij meisjes de puberteit al meestal voor het twaalfde jaar begint, psychologische veranderingen echter weer later. 1.3 Ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief Pas zeer recent (< 30 jaar) belangstelling voor het kind als aparte groep met specifieke behoeften en mogelijkheden. Voor die tijd weinig geheimen voor kinderen, men maakte kennis met alle facetten van het (volwassen)leven. Drie invloeden uit het verleden: 1) Twee verlichte filosofen Locke tabula rasa-principe, voorloper van behaviorisme, pleitte voor strikte opvoeding optimale zelfdiscipline en vorming van de geest. Rousseau gevoel belangrijke plaats, geloofde sterk in aangeboren natuurlijke goedheid, kind slechts ruimte, respect en stimulans nodig hebben, beperkte correctie, weinig realistisch, doch niet onbelangrijk visie op kind als actief en onderzoekend wezen, sterke wil grip op realiteit te krijgen (idem Piaget). Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 2 2) Het eerste onderzoek naar kinderen Locke en Rosseau waren denkers, verrichten geen onderzoek, Charles Darwin (evolutietheorie) wel, bestuurde eigen zoon tot 3 jaar, niet systematisch en erg subjectief, vestigde echter wel de aandacht op het gedrag van kinderen, gevolg collega wetenschappers publiceerde eind 19e eeuw ook dergelijk babybiografieën. 3) De psychoanalyse Invloed Freud op ontwikkelingspsychologie niet te ontkennen, vooral standpunt grote invloed van levenservaringen in de vroege kinderjaren op persoonlijkheid volwassene. 1.4 Het toetsen van wetenschappelijke uitspraken In het begin (babybiografieën) uitsluitend beschrijvend, waarnemingen met eigen interpretaties, geen eenduidige onderzoeksmethoden. Voorwaarden wetenschappelijk onderzoek waarheid, objectiviteit, rationaliteit, falsificeerbaar (neopositivistische wetenschapsopvatting van Popper), dit betekend dat wetenschappelijke uitspraak slechts geldig is zolang pogingen de uitspraak te weerleggen mislukken (absolute waarheid bestaat nooit), objectiviteit meestal niet mogelijk, daarom intersubjectiviteit uitspraken over onderzoeksobject worden ontleent aan een bereikte consensus over geschiktheid en deugdelijkheid van methoden en technieken, uitspraken gebaseerd op regels van de logica (rationaliteit). Empirische cyclus (De Groot) 5 fasen voor wetenschappelijk onderzoek, (1) waarnemen (2) hypothese (veronderstelling) (3) concrete voorspelling (4) voorspelling toetsen (5) resultaten evalueren. • Vraag Hoe zo is de tweede hypthese op blz. 23 een schijnhypothese? Niet helemaal duidelijk 1.5 Meten in de gedragswetenschappen Onderzoeksmateriaal verzamelen objectieve waarnemingen en metingen, vaak echter gebaseerd op persoonlijke indrukken, meetinstrument echter belangrijk gereedschap. Wetenschappers geïnteresseerd in samenhang tussen variabelen (kenmerk, eigenschap), meest geïnteresseerd in oorzakelijke of causale verbanden (waarde variabele A wordt veroorzaakt door waarde variabele B). Variabelen moeten meetbaar zijn, waarde variabele moet objectief vastgesteld kunnen worden, hiervoor moeten variabelen geoperationaliseerd worden begrip vertalen in kwantificeerbare eenheden. Meting moet betrouwbaar (dezelfde resultaten ongeacht tijd en/of onderzoeker) en valide (geeft het meetinstrument wel de juiste waarde, wordt er gemeten wat er gemeten moet worden, is het meetinstrument ‘geijkt’?) zijn. Metingen in de sociale wetenschappen lastig, omdat het ijkingsinstrument, het criterium, meestal ontbreekt. Verschillende methoden om gegevens over kinderen te verzamelen: 1) Natuurlijke observatie In eigen omgeving, normale loop van gebeurtenissen, met zo min mogelijk invloed. Bespieden is niet aan de orde, ethische regels zeer strikt. Video-opname ook mogelijk, invloed camera wel aanwezig en tweedimensionale karakter nadeel; bijv. blikrichting minder goed waarneembaar op video. 2) Gestructureerde observatie Controle over de situatie, omstandigheden systematisch variëren, soort van ‘laboratorium’, bijv. vreemdesituatietest (Ainsworth) baby confronteren met milde stress-situaties door ze in een vreemde omgeving alleen, met de ouder of met een vreemde persoon achter te laten. 3) Open interview Vraagtechniek waarbij vragen deels geleid worden door de gegeven antwoorden, inductieve methode gegevens leiden tot nieuwe ideeën en verklaringen en tot gerichter onderzoek onder vaste condities. Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 3 4) Gesloten interview Vaste reeks vragen, in dezelfde volgorde telkens gesteld, resultaten kunnen makkelijk vergeleken worden. 5) Vragenlijst Nog efficiënter dan gesloten interview (nog makkelijker te vergelijken), beperkt aantal antwoordmogelijkheden, mondeling of schriftelijk beantwoorden, wordt bij kinderen vaak door een volwassene ingevuld waarneming & beleving ouders kan objectiviteit beïnvloeden, Bij interview door een volwassene ongelijke verhouding wat antwoorden kan beïnvloeden, jonge kinderen snappen nog niet goed dat er naar hun mening gevraagd wordt i.p.v. naar het gewenste antwoord. Verschillende methoden om ontwikkeling te meten: 1) Dwarsdoorsnede onderzoek Meetresultaten van kinderen van verschillende leeftijden op één specifiek moment met elkaar vergelijken, gemakkelijk, tijd- en kostenbesparend, echter vaak niet vast te stellen of het een ontwikkelingseffect dan wel een generatieverschil betreft. Cohort groep mensen met hetzelfde geboortejaar. Cohorteffect invloed die specifieke, tijdgebonden maatschappelijke gebeurtenissen op een cohort kunnen hebben. Probleem voornamelijk bij een groot leeftijdsverschil tussen 2 onderzochte cohorten. Tweede beperking dwarsdoorsnede onderzoek zegt niks over individuele ontwikkeling. 2) Longitudinaal onderzoek Meetresultaten van dezelfde kinderen en dezelfde opdrachten op verschillende leeftijden (na x periode) met elkaar vergelijken, minimaal twee verschillende tijdstippen, mogelijk om ontwikkeling individu te volgen, kostbare en tijdrovende vorm, proefpersonen raken in de loop der tijd kwijt (willekeurig, door problemen, gebrek aan motivatie maakt steekproef niet representatief meer), belangstelling en maatschappelijke relevatie kan afnemen in de loop der tijd. Cohorteffect wordt niet over-/onderschat, maar is ook niet te onderscheiden van het ontwikkelingseffect resultaten zijn gezamenlijke product van ontwikkelings- en cohorteffect. Hoofdstuk 2: Ontwikkelingspsychologische theorieën Verschillende theorieën, de drie belangrijkste worden bekeken cognitieve psychologie, leerpsychologie en biologische psychologie. Hulpverlener meestal geen uitgesproken aanhanger van één theorie. 2.1 Twee fundamentele vragen over ontwikkeling Uiteenlopende onderwerpen, maar twee vragen die bij elk onderzoek, hoe verschillend het onderzoeksobject ook, een rol spelen: 1) Aanleg of aangeleerd? (nature – nurture vraag) Gedrag en ontwikkeling worden bepaald door aangeboren, biologische factoren of door omgevings- en ervaringsfactoren extreme standpunten komen niet meer voor, algemeen wordt aangenomen dat beide een rol spelen, echter elke theorie legt de nadruk op één van beide. Interactionistische verklaringsmodellen dynamisch proces aanleg- en omgevingsfactoren beïnvloeden elkaar. 2) Doorgaande lijn of niet? (continu – discontinu) Discontinuïteit ontwikkeling gekoppeld aan leeftijdsfase, Continue verklaringsprincipes gelden voor alle leeftijdsgroepen. Drie componenten: a. Verlopen gedragsveranderingen die kenmerkend zijn voor de ontwikkeling, geleidelijk of abrupt? gelijkmatig tempo in ontwikkeling (vooral leertheorieën) of wisselend met periodes van stilstand en periodes van snelle veranderingen (vooral nativisten nature denkbeeld)? Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 4 b. Gedragsveranderingen slechts kwantitatief (vooral continuïteitsgedachte, meer van hetzelfde, leertheorie) of tevens kwalitatief van aard (vooral nativistische georiënteerde theorieën, Freud, Piaget, abrupte veranderingen, ontwikkeling in stadia, ene stadium kwalitatief verschillend van vorige). c. Gedrag voorspelt gedag op latere leeftijd? Moeilijk om dergelijk verband vast te stellen, een gedragskenmerk, zoals agressie of intelligentie, vertoont op verschillende leeftijden uiteenlopend gedrag. 2.2 De psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Freud () Ieder kind bij de geboorte een zekere hoeveelheid seksuele energie meekrijgt, libido, waardoor het in staat is lustgevoelens te ervaren opeenvolgende leeftijdsfasen gericht op verschillende locaties van het lichaam op dat moment centrum van lustgevoelens ontwikkeling persoonlijkheid is afhankelijk van de bevrediging van behoeften. Vijf psychoseksuele stadia: 1) Orale fase (0-1 jaar) Erogene zone mond zuigen, eten, sabbelen, kauwen, bijten. Moederfiguur die de orale behoefte bevredigt eerste liefdesobject van het kind. 2) Anale fase (1-3 jaar) Erogene zone anus controle over de sluitspier, ontlasting ophouden of vrijgeven. Freud hechte belang aan hoe conflictsituaties opgelost werden, ander mogelijk negatieve invloed op volwassen persoonlijkheid. 3) Fallische fase (3-6 jaar) Erogene zone genitale gebied prettige gevoelens door masturbatie, kind sterk aangetrokken tot ouder van het andere geslacht, ouder van hetzelfde geslacht is rivaal oedipuscomplex en electracomplex. 4) Latentiefase (6-12 jaar) Seksuele gevoelens worden onderdrukt en gekanaliseerd vooral ontwikkeling in sociaal en cognitief opzicht stilte voor de storm puberteit. 5) Genitale fase (na 12 jaar) Erogene zone opnieuw genitale zone, echter adolescent kan uiting geven aan seksuele verlangens en niet zoals bij kleuters in fallische fase met kracht onderdrukken 2.3 Het cognitieve ontwikkelingsmodel Gedrag weerspiegeling van denk- en kennisniveau, het weten (cognitie) vervult centrale rol. Twee varianten: 1) Jean Piaget () Voornamelijk geïnteresseerd in hoe kinderen denken, niet naar wat kinderen denken functie en structuur. Functie taak van intelligentie om verworven kennis te organiseren, aanpassen aan omgevingseisen waar dient het voor? Structuur systeem van kenniselementen dat aan elke intellectuele activiteit ten grondslag ligt Hoe zit het in elkaar? Geheugenschema’s cognitieve structuren, flexibele actie- of gedachtepatroon dat bedoeld is om vat te krijgen op een ervaring, schema’s worden georganiseerd in samenhangende, complexere systemen of kennisgebieden door assimilatie (informatie interpreteren op basis van bestaande schema’s) en accommodatie (bestaande schema’s veranderen of nieuwe schema’s maken). Sociale cognitie cognitie & moraliteit (emoties, vriendschap, zelfkennis) belangrijk onderzoeksthema. 2) Informatieverwerkingstheorie Mens als computer volgens de processen opnemen, opslaan en terugzoeken, van sensorisch geheugen (zintuiglijk geheugen), naar korte-termijn (werkgeheugen) en vervolgens lange-termijn geheugen. Geen typische ontwikkelingspsychologische theorie, vraagstukken nature/nuture en continu/discontinue staan niet ter discussie. Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 5 2.4 De leertheorie Merendeel gedrag (vooral sociaal gedrag) aangeleerd gestuurd door ervaring (tegenwoordig ook meer aandacht voor aanlegfactoren en cognitieve processen) Een relatief blijvende gedragsverandering als gevolg van opgedane ervaring. Uitsluitend waarneembaar gedrag als gevolg van het leren neurologische en biochemische processen buiten beschouwing (black-box model). Watson Geconditioneerde stimulus & Ongeconditioneerde stimulus Geconditioneerde response (S-R relatie), voornamelijk respondent gedrag, conditioneren van reflexen. Skinner Consequentie bepaald leerresultaat (S-R-C relatie), operant gedrag, gedrag dat al of niet herhaald zal worden afhankelijk van het directe effect van dat gedrag (punishment en reinforcement). Bandura sociale leertheorie, model-leren, leren door observatie, gedrag van een ander overnemen. Belangrijke leerprincipes: 1) Habituatie gewenningsleer, belangrijke rol bij het concentratievermogen, omgevingsprikkels te negeren om onze aandacht te kunnen richten op datgene wat relevant is. 2) Extinctie uitdoving, gedrag neemt af door het uitblijven van de verwachte consequentie. 3) Reinforcement beloning, gedrag neemt toe als het gevolgd wordt door een prettige consequentie, motivatie is geen waarneembaar gedrag en laat men buiten beschouwing. Gedrag hoeft niet altijd beloond te worden. Sterker nog, incidentele beloningen houden ons gedrag veel langer in stand (vanuit het principe dat je niet zeker ‘weet’ wanneer beloning optreed, denk aan gokautomaat). Vandaar dus ook advies dat ouders consequent op gedrag kinderen moeten reageren. 4) Punishment straf, gedrag neemt af indien het opgevolgd wordt door een onprettige consequentie. 5) Modeling imitatie, ook hier geld gedrag dat gevolgd wordt door prettige consequenties neemt toe, onprettige consequenties: gedrag neemt af. 2.5 De ethologie Gedrag bestuderen vanuit biologisch perspectief, gebaseerd op evolutietheorie van Darwin, principe van natuurlijke selectie individu dat zich aan kan passen aan de eisen van de omgeving, maakt meer kans zich voor te planten en te overleven (survival of the fittest). Twee vragen belangrijk: 1) Wat is de functie van dit gedrag in het kader van de overleving van het individu? Gedrag dat het individuele voortbestaan moet garanderen 2) Wat is de functie van dit gedrag in het kader van de voorplanting van het individu? Gedrag dat het doorgeven van erfelijk materiaal aan nieuwe generaties moet garanderen Niet alle gedrag is aangeleerd, ook aandacht voor bepaalde leerprocessen ethologen veronderstellen dat sommige het succesvolst verlopen in een bepaalde ontwikkelingsfase. Bijv. inprenting (instinctief volggedrag om zich aan verzorger te hechte, eerste bewegende object vaak) sterk gekoppeld aan leeftijd (kritische periode), later wel nog mogelijk maar veel moeilijker (sensitieve of gevoelige periode, bijv. ook hechtingstheorie van Bowlby). Door natuurlijke selectie is gedrag met een overlevingsfunctie uiteindelijk genetisch verankerd (biologische geprogrammeerd). De evolutie is traag, gedrag nu had lang geleden een overlevingsfunctie maar nu niet meer of minder sterk. Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 6 Hoofdstuk 3: Erfelijkheid en prenatale ontwikkeling Reeds lange tijd, op basis van praktijkervaring, kennis over de overdracht van erfelijk materaal. Inzicht in de mechanismen van erfelijke overdracht zijn van recenter datum. En bestaan geen ‘intelligentie-gen’ of ‘depressie-gen’ en de complexe wisselwerking tussen aanleg- en omgevingsfactoren maakt het lastig deze invloeden te isoleren en te bestuderen. 3.1 Erfelijkheid en historische feiten Vroeger werd aangenomen dat de zaadcel een compleet embryo was, later werd bekend dat beide ouders een bijdrage leveren (anatoom Kaspar Wolff) eicel en zaadcel. De monnik Gregor Mendel (1866) bracht meer inzicht in het proces van overdracht van erfelijk materiaal met de resultaten van zijn proeven in het kruisen van erwtenplanten. Ondanks dat hij zijn conclusies uit het waarneembare uiterlijk trok, bleken ze goeddeels juist te zijn. Gen Specifieke eigenschappen die onveranderd van generatie op generatie overgedragen worden, blauwdruk die richting geeft aan de ontwikkeling van specifieke eigenschappen. Chromosoom draadachtige structuur in de celkern, in elke cel 46 chromosomen, 23 paren waarbij het ene van vader en het andere van moeder afkomt. Elk chromosoom heeft tussen 10000 en 20000 genen. Genotype Geheel aan genetische informatie (bijv. oogkleur: vader bruin, moeder blauw). Fenotype Wijze waarop het genotype zich in waarneembare eigenschappen manifesteert (bijv. kind bruin). DNA-molecuul James Watson en Francis Crick (1953), bevat de genetische informatie. 3.2 Het begin van menselijk leven Conceptie versmelting van zaadcel en eicel. Reductiedeling Normale celdeling die tot celvermeerdering leidt, is kenmerkend voor de fysieke groei en differentiatie (exacte duplicaten). Reductiedeling is alleen mogelijk in kiemcellen en leidt tot een halvering van het oorspronkelijke aantal chromosomen (dochtercellen met elk één helft van de chromosomenparen). Elk kind krijgt genen van vader en van moeder, maar de combinatie van deze genen is dus uniek. Uitzondering eeneiige tweeling, bevruchte eicel splitst zich snel na conceptie in twee afzonderlijke, identieke exemplaren. Twee-eiige tweeling twee eicellen worden door twee zaadcellen bevrucht, dubbele eisprong vrij zeldzaam, met nieuwe technieken om ovulatie (eisprong) kunstmatig op te wekken komt dit vaker voor. Chromosomale afwijkingen syndroom van Down (21e chromosomenpaar niet 2 maar 3 chromosomen), fragiele Xsyndroom (afwijking in X-chromosoom), XO Turner-syndroom, XXX Superfemale-syndroom, XXY Klinefelter-syndroom en XYY Supermale-syndroom. 3.3 Dominante en recessieve genen Verschil tussen dominante en recessieve gen manifesteert zich uitsluitend in het fenotype. Kruising dominant en recessief gen heterozygoot genotype, kruising van twee dominante of twee recessieve genen homozygoot genotype. Fenotypisch zijn heterozygote exemplaren gelijk aan homozygote exemplaren met de dominante genen. Als twee dragers van een ziekte, veroorzaakt door een recessief gen, kinderen krijgen dan: DG (gezond) / RG (ziek) + DG (gezond) / RG (ziek) DG / DG (gezond) (25 %) DG (gezond) / RG (ziek) + DG (gezond) / RG (ziek) RG / DG (gezond, maar drager van ziekte) (50 %) DG (gezond) / RG (ziek) + DG (gezond) / RG (ziek) DG / RG (gezond, maar drager van ziekte) DG (gezond) / RG (ziek) + DG (gezond) / RG (ziek) RG / RG (ziek) (25 %) Polygene eigenschap eigenschap die door meerdere genen bepaald wordt. Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 7 3.4 De zwangerschap Drie periode met elk een andere benaming voor de menselijke vrucht: 1) Bevruchte eicel (0-2 weken) Ovulatie rijpe eicel (ovum) maakt zich los van de eierstok en gaat richting baarmoeder zaadcel dringt ovum binnen (verhouding grootte: eicel is pingpongbal, zaadcel suikerkorrel) uur later vereniging erfelijk materiaal bevruchte eicel, celdeling begint na 6 dagen, innesteling in baarmoeder (cruciaal moment, leid vaak tot ongemerkte miskramen) eicel scheidt zwangerschapshormoon af om te voorkomen dat de menstruatie tot een vroegtijdige afvloeiing van de vrucht zou leiden. 2) Het embryo (2-8 weken) Vanaf de innestelingsperiode in 40 dagen in- en uitwendige structuren in aanzet gevormd. Drie cellagen (van binnen naar buiten) van waaruit ontwikkeld wordt endoderm (inwendige organen), mesoderm (skelet, spierstelsel, hart, geslachtsorganen), ectoderm (huid, haar, zintuigen, zenuwstelsel). Einde derde week primitief hart. Vanaf vijfde week snelle groei hoofd en ledematen beginnen zich af te tekenen. Vanaf achtste week duidelijk menselijke vormen, ogen, oren, tenen, vingers te onderscheiden, begin botvorming. In diezelfde 40 dagen systemen klaar van waaruit deze pijlsnelle ontwikkeling mogelijk is. Drie systemen: a. Amnionholte (vruchtzak) Bevat het vruchtwater, wat voor een beschermend kussen en een constante temperatuur zorgt. b. Placenta (moederkoek) Weefsel van moeder én kind, uitwisselingssysteem van voedings- en afvalstoffen, bloedsomlopen gescheiden door semipermeabele wand chemische stoffen kunnen erdoor, bloedcellen zelf niet. c. Navelstreng Verbinding tussen placenta en embryo (later foetus), toevoer zuurstof en voedingsstoffen, afvoer van afvalstoffen. 3) De foetus (9-38 weken) Groei en verdere ontwikkeling, begin botvorming, lengte- en gewichtstoename aanzienlijk. Einde derde maand geslachtsontwikkeling bij jongens zichtbaar, enkele weken later ook bij meisjes. Vanaf derde maand steeds meer bewegen en reageren op auditieve, visuele en tactiele prikkels. Vanaf de vierde maand bewegingen kunnen door moeder gevoeld worden, psychologisch belangrijk moment, eerste aangename ervaring, daarvoor voornamelijk ongemak (misselijk, vermoeid, verstoorde eetlust, dikker worden). Tweede helft zwangerschap voorbereiden op onafhankelijk bestaan buiten baarmoeder. Foetus jonger dan 24 weken is buiten baarmoeder niet levensvatbaar, probleem voornamelijk onvolgroeide longen, gebrekkige spijsvertering en regeling lichaamstemperatuur. Vanaf maand zeven levenskansen nemen gestaag toe, maar alleen na 38 weken baby optimaal toegerust voor leven buiten de baarmoeder. Achtste maand moeder geeft antistoffen als bescherming tegen dreigende infectieziekten. In laatste drie maanden hersenen intensieve groeiperiode, moeder ondervoed in deze periode ernstigere gevolgen dan in de eerdere fase van de zwangerschap. 3.5 De geboorte Geboorte 40 weken na eerste dag van de laatste menstruatie. Geboorte meer dan 3 weken te vroeg premature geboorte. Baby gemiddeld 3500gr en 50cm bij geboorte. Geboortegewicht te laag dysmaturiteit, dysmature baby. Niet bekend hoe stressvol de geboorte voor het kind is, maar we kunnen aannemen dat het geen pretje is. Aantal vitale levensfunctie moeten nu zelf gedaan worden, ademhaling (de meest kritieke functie), constante temperatuur, afweer tegen infecties. Bevallingen altijd met een deskundige. Nederland wel land met nog de meeste thuisbevallingen. Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 8 3.6 De prenatale ontwikkeling en invloeden van buitenaf Lang gedacht dat sturingsmechanisme prenatale ontwikkeling volledig genetisch voorgeprogrammeerd is. Dat blijkt niet het geval te zijn. 3 tot 5 procent heeft een geboorteafwijking (latere leeftijd hoger percentage omdat afwijking niet altijd bij pasgeborene te herkennen is). Oorzaken erfelijke afwijking, infectieziekten, ondervoeding, medicijngebruik, radioactiviteit. Baarmoeder bied bescherming, maar niet voor alle van buitenkomende onheilen. Denk aan middel thalidomide ‘onschuldige’ tranquillizer dat door veel zwangere vrouwen in de ’60 geslikt is. Leidde tot allerlei verminkingen, sterk verkorte en onvolgroeide ledematen de bekendste. In Nederland bekend onder de naam: softenonkinderen. De belangrijkste schadelijke invloeden: 1) (Infectie)ziekten Rode hond, AIDS, syfilis, diabetes, chronische hypertensie, hepatitis B, sommige vormen van influenza. 2) Onvoldoende en/of eenzijdige voeding Hoeft niet altijd blijvende gevolgen op te leveren, maar in ontwikkelingslanden zet ondervoeding zich na de geboorte voort. 3) Hoge of lage leeftijd van de moeder Bij lage leeftijd vaak verslaafden of psychiatrische patiënten daarom beperkte zwangerschapsbegeleiding (indirect schadelijk dus). 4) Stress tijdens de zwangerschap Moeilijk vast te stellen wat de invloed van stress is, stress brengt weer andere risicofactoren met zich mee, zoals verminderd of slecht contact tussen moeder en kind, roken, alcoholgebruik, medicijngebruik. 5) Drugs en medicijnen Baby’s vaak bij de geboorte al verslaafd en moeten afkicken, Foetaal alcoholsyndroom (FAS) Complex van symptomen die te zien zijn bij baby’s van alcoholverslaafden. Diethylstilbestrol (DES) geslachtshormoon wat zwangere vrouwen inname om miskramen te voorkomen. Dochters van deze moeders bleken later verhoogde kans op baarmoederhalskanker te hebben, minder snel zwanger te raken en eerder een miskraam of premature baby te krijgen. 6) Schadelijke chemicaliën en stralingsgevaar Vergiftiging door lood en PCB’s. In Hiroshima en Nagasaki 28% vrouwen een miskraam, 25% baby’s stierven in eerste levensjaar, 25% afwijking in centrale zenuwstelsel. Zelfs geringe straling zoals bij röntgendiagnostiek of de bestraling van tumoren kan een bedreiging voor het kind vormen. Hoofdstuk 4: De fysieke ontwikkeling Geen ander zoogdierenjong is zo weerloos en afhankelijk van zijn verzorgers als het mensenkind. Tijd tot geslachtsrijpheid (einde fysieke ontwikkeling) is ongekend lang bij mensen; kennelijk hebben we het nodig. 4.1 De eerste levensfuncties Apgarscore beoordeling op de 1ste en 5de minuut na de geboorte op vijf vitale kenmerken: hartslag, ademhaling, spiertonus, prikkelreactie en huidkleur. Gedragsrepertoire pasgeborene groot; Apgarscore geeft slechts beperkt informatie. Neonatal Behavioral Assessment Scale (NBAS) Door Brazelton ontwikkelde schaal om gevarieerde prikkels te inventariseren. Habituatie belangrijk, een baby die iedere keer een even sterke reactie op een prikkel geeft (geringe habituatie) behoort tot een hogere risicocategorie. Vier categorieën: aandacht en sociale responsiviteit, spiertonus en beweging, habituatie en prikkelbaarheid, fysiologische reacties op stress zeggen allemaal iets over temperament. Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 9 Drie belangrijke levensfuncties: 1) Slapen Pasgeborene slapen veel (+/- 18 uur), in het eerste levensjaar vermindert dit tot 15 uur, vervolgens neemt het geleidelijk af tot adolescentie (+/- 8 uur). Opvallender is de verandering van slaap-en-waakritme in 1ste levensjaar aanvankelijk gelijk met voedingstijden (6 a 8 voedingen), daarna dag-en-nachtritme (binnen +/- 1 maand), slapen overdag vanaf 3de levensjaar nagenoeg verdwenen. REM-slaap Bij volwassen 20% van de totale slaaptijd, bij pasgeborene 50% (neemt tot het 5de levensjaar geleidelijk af) Hoog percentage REM-slaap is een teken van het rijpingsproces van de hersenen. 2) Eten Binnen 5 maanden verdubbeling gewicht, zuigen krachtige reflex, gekoppeld aan het aangename (voedsel, warmte moeder), belangrijk tastorgaan bij pasgeborene, zuigbehoefte vaak ook bevredigd met fopspeen of vinger. 3) Huilen Aangeboren overlevingsfunctie (nabijheid verzorger voedsel, warmte en bescherming), reden huilen (pijn, honger, angst) volgens sommige onderzoekers verschil in toonhoogte. Tegenwoordig mogelijk baby’s met een geboortegewicht < 1500gr in leven te houden, meestal 8 a 10 weken te vroeg geboren. In 1983 longitudinaal onderzoek naar premature en dysmature kinderen 73% overleeft, op tweejarige leeftijd 14% lichamelijk of verstandelijk gehandicapt, ondanks hogere overlevingskans blijft percentage gehandicapte kinderen constant. Wel op vijfjarige leeftijd 14% een zekere functiebeperking door lichte neurologische stoornissen of zintuiglijke handicaps (slechthorendheid). 12% dan al op speciaal onderwijs aangewezen. Afgezien hiervan, bleek helft kinderen op een of meerdere functiegebieden minder goed te zijn (dan gemiddeld), zonder belemmeringen in het dagelijkse functioneren. Op negenjarige leeftijd, 19% speciaal onderwijs en 50% van de kinderen die reguliere onderwijs volgde liepen achter of kregen remedial teaching. Kortom, de eerdere aanname dat kinderen met een (te) laag geboortegewicht binnen 2 jaar over de problemen heen groeien blijkt niet te kloppen. 4.2 Fysieke groei Groeitempo in eerste 6 maanden het grootst, tweejarige peuter heeft reeds de helft van latere lengte bereikt, meisjes beginnen eerder met de puberale groeispurt maar blijven in lengte achter op jongens. Drie aspecten van het groeiproces: 1) Groeipatronen Lichaamsgroei volgens twee groeipatronen: cefalocaudale groei (kop-staart groei; lichaamsdelen dichter bij het hoofd beginnen eerder met groeien, armen eerder dan benen, hoofd groeit aanvankelijk harder, armen en romp tweejarige langer dan benen) en proximodistale groei (centrale lichaamsdelen eerder dan extremiteiten, romp eerder dan ledematen en armen eerder dan handen en vingers). Kind beheerst door deze groeipatronen eerder hoofd- en rompbewegingen dan vinger- en teenbewegingen. In puberale groeispurt gaan deze patronen niet op; snel toenemende schoenmaat teken dat de groeispurt begint, typische slungelachtige bouw van de puber laat duidelijk zien dat de groei van de romp als laatste inzet. 2) Invloeden op fysieke ontwikkeling Groeitempo bij identieke tweelingen weinig verschillend, echter omgeving heeft wel invloed (denk aan ontwikkelingslanden, chronische ondervoeding en ziekte, bij ziekte meestal later ingehaald). Opvallend is dat fysieke rijping (menstruatie, baard in de keel) tegenwoordig eerder begint dan aan het begin van de 20de eeuw (in West-Europa en Noord-Amerika) vooral toegeschreven aan verbeterde levensomstandigheden en volksgezondheid. 3) De psychologische reactie op groei Lengtetoename als positief ervaren (‘wat ben jij al groot geworden’). Lengte rechtstreeks geassocieerd met leeftijd, daarom worden kinderen wel eens onder- of overschat in hun doen en laten (te beschermend, te veel verantwoordelijkheid, te lage/hoge verwachtingen), nog sterkere invloed bij jonge adolescent. Aantekeningen Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 3, tweede druk, 2001) 10 4.3 Neurofysiologische rijping Waarschijnlijk ligt aan alle ontwikkelingsprocessen een specifieke neurologische rijping ten grondslag. Echter, kennis over de hersenen is nog beperkt om direct verband met mentale processen te leggen en wat we weten heeft een sterk medische inhoud (niet aan de orde binnen de psychologie). Daarom slechts een summier overzicht. 1) Bouw van de hersenen Begin hersenen (van onder naar boven): ruggenmerg overgang naar verlengde merg samen met de kleine hersenen (cerebellum) wordt dit de hersenstam genoemd. Signalen uit ruggenmerg gaan via hersenstam naar overige hersenen. Hersenstam tevens gebied van vitale levensfuncties (ademhalen, bloeddruk, zintuigen), kleine hersenen handhaven evenwicht en coördineren bewegingen. Grote hersenen (cerebrum) linker en rechter helft, buitenste schil heet hersenschors (cortex; evolutionair jongste gedeelte). Van hieruit mentale functies (taalbegrip, geheugen, denken, bewustzijn). Ook hersenen proximodistaal groeipatroon (van binnen naar buiten) cortex als laatste. 2) Bouw van de zenuwcel Telefoontoestel, verschillende inputkanalen (dendrieten), een outputkanaal (axon), overgang van axon naar dendriet heet synaps door uitwisselingen van chemische stoffen (neurotransmitters) vind informatieuitwisseling plaats, netwerk van verbindingen a. Celvermeerdering Toename zenuwcellen, in begin te veel (aspecifieke zenuwcellen sterven af). b. Celmigratie Plek binnen het lichaam innemen. c. Celdifferentiatie Omvang toenemen, specialiseren toekomstige functie, meer complexe verbindingen. Functiegebieden hersenen komen tot ontwikkeling, na geboorte belangrijke vooruitgang in motoriek (volgens bekende twee groeipatronen), daarna sensorische gebieden, gezichtsvermogen, gehoor- en tastzin. Daarna door toename neuronale verbindingen coördinatie en differentiatie van functies. 3) Flexibiliteit en hemisfeerspecialisatie Beschadiging op jonge leeftijd niet altijd blijvend letsel, het grote aantal onnodige zenuwcellen en verbindingen kunnen beschadigde ‘functiegebieden’ overnemen.

Meer zien Lees minder
Instelling
Vak











Oeps! We kunnen je document nu niet laden. Probeer het nog eens of neem contact op met support.

Geschreven voor

Vak

Documentinformatie

Geüpload op
19 juni 2023
Aantal pagina's
38
Geschreven in
2022/2023
Type
Samenvatting

Onderwerpen

Voorbeeld van de inhoud

Ontwikkelingspsychologie – Aantekeningen:
Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van
Beemen (ISBN 9001066313, tweede druk)

,Aantekeningen
Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 9001066313, tweede druk, 2001)


Hoofdstuk 1: Terrein van de ontwikkelingspsychologie

Ontwikkelingspsychologie beschrijft en verklaart menselijk gedrag door terug te kijken naar de voorgeschiedenis, een
aaneenschakeling van veranderingen: het ontwikkelingsproces

1.1 Een definitie van ontwikkeling

Ontwikkeling doorlopen van een reeks toestanden, door verandering een onomkeerbare, trapsgewijze of geleidelijke
ontwikkeling naar een “hoger” niveau/toestand (progressie), steeds dichter bij het eindresultaat.

Van klein naar groot (groei) en van eenvoudig naar complex (differentiatie; complexere dingen kunnen) rijping + leren
(stimuleren, prikkelen, spelen, oefenen, e.d.) ontwikkeling.

Ontwikkelingspsychologie richt zich voornamelijk op kinder- en jeugdjaren bij het beschrijven en verklaren van
ontwikkelingsprocessen. Twee vragen van belang:
1) Welke toestanden worden doorlopen?
2) Welke mechanismen zorgen voor de overgang van de ene naar de andere toestand?

Voorwaarde in kaart brengen ontwikkeling kies een beperkt aantal samenhangende verschijnselen (geen appels met
peren vergelijken).

1.2 De kinder- en jeugdjaren: een afbakening

Naast onderstaande groepering ook gebruikelijk: kinderjaren (0-12 jaar) en jeugdjaren (12-18 jaar).

1) Babyperiode (0-12 maanden)
Zo lang het kind nog niet loopt, zeer afhankelijk van omgeving, meeste tijd in het gezin, echter ook enkele
dagdelen in crèche (werkende moeders).

2) Peuterperiode (1-4 jaar)
Ondernemend, zelfbewust, zelfstandig lopen, taalontwikkeling, en andere vaardigheden, in nabijheid van vaste
verzorger, speelt liever naast dan met andere kinderen, echter vaak ook enkele dagdelen naar peuterspeelzaal.

3) Kleuterperiode (4-6 jaar)
Meer op andere kinderen gericht, rijke fantasie, vanaf 4 reeds naar school, leerplicht pas vanaf 5.

4) Schoolperiode (6-12 jaar)
Geen passende omschrijving voor deze periode, echter school neemt een belangrijke plaats in.

5) Adolescentie (12-18 jaar; jeugdigen/jongeren)
Puberteit, geslachtsrijping, voortgezet onderwijs. Puberteit is niet perse het startpunt voor deze periode, omdat bij
meisjes de puberteit al meestal voor het twaalfde jaar begint, psychologische veranderingen echter weer later.

1.3 Ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief

Pas zeer recent (< 30 jaar) belangstelling voor het kind als aparte groep met specifieke behoeften en mogelijkheden. Voor
die tijd weinig geheimen voor kinderen, men maakte kennis met alle facetten van het (volwassen)leven. Drie invloeden uit
het verleden:

1) Twee verlichte filosofen
Locke tabula rasa-principe, voorloper van behaviorisme, pleitte voor strikte opvoeding optimale zelfdiscipline
en vorming van de geest. Rousseau gevoel belangrijke plaats, geloofde sterk in aangeboren natuurlijke
goedheid, kind slechts ruimte, respect en stimulans nodig hebben, beperkte correctie, weinig realistisch, doch niet
onbelangrijk visie op kind als actief en onderzoekend wezen, sterke wil grip op realiteit te krijgen (idem Piaget).




1

,Aantekeningen
Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 9001066313, tweede druk, 2001)


2) Het eerste onderzoek naar kinderen
Locke en Rosseau waren denkers, verrichten geen onderzoek, Charles Darwin (evolutietheorie) wel, bestuurde
eigen zoon tot 3 jaar, niet systematisch en erg subjectief, vestigde echter wel de aandacht op het gedrag van
kinderen, gevolg collega wetenschappers publiceerde eind 19e eeuw ook dergelijk babybiografieën.

3) De psychoanalyse
Invloed Freud op ontwikkelingspsychologie niet te ontkennen, vooral standpunt grote invloed van levenservaringen
in de vroege kinderjaren op persoonlijkheid volwassene.

1.4 Het toetsen van wetenschappelijke uitspraken

In het begin (babybiografieën) uitsluitend beschrijvend, waarnemingen met eigen interpretaties, geen eenduidige
onderzoeksmethoden.

Voorwaarden wetenschappelijk onderzoek waarheid, objectiviteit, rationaliteit, falsificeerbaar (neopositivistische
wetenschapsopvatting van Popper), dit betekend dat wetenschappelijke uitspraak slechts geldig is zolang pogingen de
uitspraak te weerleggen mislukken (absolute waarheid bestaat nooit), objectiviteit meestal niet mogelijk, daarom
intersubjectiviteit uitspraken over onderzoeksobject worden ontleent aan een bereikte consensus over geschiktheid en
deugdelijkheid van methoden en technieken, uitspraken gebaseerd op regels van de logica (rationaliteit).

Empirische cyclus (De Groot) 5 fasen voor wetenschappelijk onderzoek, (1) waarnemen (2) hypothese
(veronderstelling) (3) concrete voorspelling (4) voorspelling toetsen (5) resultaten evalueren.

• Vraag Hoe zo is de tweede hypthese op blz. 23 een schijnhypothese? Niet helemaal duidelijk

1.5 Meten in de gedragswetenschappen

Onderzoeksmateriaal verzamelen objectieve waarnemingen en metingen, vaak echter gebaseerd op persoonlijke
indrukken, meetinstrument echter belangrijk gereedschap. Wetenschappers geïnteresseerd in samenhang tussen variabelen
(kenmerk, eigenschap), meest geïnteresseerd in oorzakelijke of causale verbanden (waarde variabele A wordt veroorzaakt
door waarde variabele B).

Variabelen moeten meetbaar zijn, waarde variabele moet objectief vastgesteld kunnen worden, hiervoor moeten variabelen
geoperationaliseerd worden begrip vertalen in kwantificeerbare eenheden. Meting moet betrouwbaar (dezelfde resultaten
ongeacht tijd en/of onderzoeker) en valide (geeft het meetinstrument wel de juiste waarde, wordt er gemeten wat er gemeten
moet worden, is het meetinstrument ‘geijkt’?) zijn. Metingen in de sociale wetenschappen lastig, omdat het ijkingsinstrument,
het criterium, meestal ontbreekt.

Verschillende methoden om gegevens over kinderen te verzamelen:

1) Natuurlijke observatie
In eigen omgeving, normale loop van gebeurtenissen, met zo min mogelijk invloed. Bespieden is niet aan de
orde, ethische regels zeer strikt. Video-opname ook mogelijk, invloed camera wel aanwezig en
tweedimensionale karakter nadeel; bijv. blikrichting minder goed waarneembaar op video.

2) Gestructureerde observatie
Controle over de situatie, omstandigheden systematisch variëren, soort van ‘laboratorium’, bijv. vreemde-
situatietest (Ainsworth) baby confronteren met milde stress-situaties door ze in een vreemde omgeving
alleen, met de ouder of met een vreemde persoon achter te laten.

3) Open interview
Vraagtechniek waarbij vragen deels geleid worden door de gegeven antwoorden, inductieve methode
gegevens leiden tot nieuwe ideeën en verklaringen en tot gerichter onderzoek onder vaste condities.




2

, Aantekeningen
Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie, Liesbeth van Beemen (ISBN 9001066313, tweede druk, 2001)


4) Gesloten interview
Vaste reeks vragen, in dezelfde volgorde telkens gesteld, resultaten kunnen makkelijk vergeleken worden.

5) Vragenlijst
Nog efficiënter dan gesloten interview (nog makkelijker te vergelijken), beperkt aantal antwoordmogelijkheden,
mondeling of schriftelijk beantwoorden, wordt bij kinderen vaak door een volwassene ingevuld waarneming
& beleving ouders kan objectiviteit beïnvloeden,

Bij interview door een volwassene ongelijke verhouding wat antwoorden kan beïnvloeden, jonge kinderen snappen nog
niet goed dat er naar hun mening gevraagd wordt i.p.v. naar het gewenste antwoord.

Verschillende methoden om ontwikkeling te meten:

1) Dwarsdoorsnede onderzoek
Meetresultaten van kinderen van verschillende leeftijden op één specifiek moment met elkaar vergelijken,
gemakkelijk, tijd- en kostenbesparend, echter vaak niet vast te stellen of het een ontwikkelingseffect dan wel
een generatieverschil betreft. Cohort groep mensen met hetzelfde geboortejaar. Cohorteffect invloed
die specifieke, tijdgebonden maatschappelijke gebeurtenissen op een cohort kunnen hebben. Probleem
voornamelijk bij een groot leeftijdsverschil tussen 2 onderzochte cohorten. Tweede beperking
dwarsdoorsnede onderzoek zegt niks over individuele ontwikkeling.

2) Longitudinaal onderzoek
Meetresultaten van dezelfde kinderen en dezelfde opdrachten op verschillende leeftijden (na x periode) met
elkaar vergelijken, minimaal twee verschillende tijdstippen, mogelijk om ontwikkeling individu te volgen,
kostbare en tijdrovende vorm, proefpersonen raken in de loop der tijd kwijt (willekeurig, door problemen,
gebrek aan motivatie maakt steekproef niet representatief meer), belangstelling en maatschappelijke
relevatie kan afnemen in de loop der tijd. Cohorteffect wordt niet over-/onderschat, maar is ook niet te
onderscheiden van het ontwikkelingseffect resultaten zijn gezamenlijke product van ontwikkelings- en
cohorteffect.


Hoofdstuk 2: Ontwikkelingspsychologische theorieën
Verschillende theorieën, de drie belangrijkste worden bekeken cognitieve psychologie, leerpsychologie en biologische
psychologie. Hulpverlener meestal geen uitgesproken aanhanger van één theorie.

2.1 Twee fundamentele vragen over ontwikkeling

Uiteenlopende onderwerpen, maar twee vragen die bij elk onderzoek, hoe verschillend het onderzoeksobject ook, een rol
spelen:

1) Aanleg of aangeleerd? (nature – nurture vraag)
Gedrag en ontwikkeling worden bepaald door aangeboren, biologische factoren of door omgevings- en
ervaringsfactoren extreme standpunten komen niet meer voor, algemeen wordt aangenomen dat beide
een rol spelen, echter elke theorie legt de nadruk op één van beide. Interactionistische verklaringsmodellen
dynamisch proces aanleg- en omgevingsfactoren beïnvloeden elkaar.

2) Doorgaande lijn of niet? (continu – discontinu)
Discontinuïteit ontwikkeling gekoppeld aan leeftijdsfase, Continue verklaringsprincipes gelden voor alle
leeftijdsgroepen. Drie componenten:
a. Verlopen gedragsveranderingen die kenmerkend zijn voor de ontwikkeling, geleidelijk of abrupt?
gelijkmatig tempo in ontwikkeling (vooral leertheorieën) of wisselend met periodes van stilstand en
periodes van snelle veranderingen (vooral nativisten nature denkbeeld)?




3

Maak kennis met de verkoper

Seller avatar
De reputatie van een verkoper is gebaseerd op het aantal documenten dat iemand tegen betaling verkocht heeft en de beoordelingen die voor die items ontvangen zijn. Er zijn drie niveau’s te onderscheiden: brons, zilver en goud. Hoe beter de reputatie, hoe meer de kwaliteit van zijn of haar werk te vertrouwen is.
SOLUTIONS2024 Chamberlain College Of Nursing
Volgen Je moet ingelogd zijn om studenten of vakken te kunnen volgen
Verkocht
906
Lid sinds
3 jaar
Aantal volgers
696
Documenten
5458
Laatst verkocht
3 dagen geleden
ALPHA STUDY CENTRE.

Alpha Academy is a dedicated study centre where you will find QUALITY &amp; RELIABLE study resources that will help you prepare, revise and pass your examinations for all majors and modules in real TIME.. Good Luck from ALPHA ACADEMY.

3.7

180 beoordelingen

5
91
4
26
3
19
2
7
1
37

Recent door jou bekeken

Waarom studenten kiezen voor Stuvia

Gemaakt door medestudenten, geverifieerd door reviews

Kwaliteit die je kunt vertrouwen: geschreven door studenten die slaagden en beoordeeld door anderen die dit document gebruikten.

Niet tevreden? Kies een ander document

Geen zorgen! Je kunt voor hetzelfde geld direct een ander document kiezen dat beter past bij wat je zoekt.

Betaal zoals je wilt, start meteen met leren

Geen abonnement, geen verplichtingen. Betaal zoals je gewend bent via iDeal of creditcard en download je PDF-document meteen.

Student with book image

“Gekocht, gedownload en geslaagd. Zo makkelijk kan het dus zijn.”

Alisha Student

Veelgestelde vragen