Nederlands H4 t/m H6 (Lezen)
H4; Tegenargumenten en weerleggingen
Tegenargument = een argument dat het niet met het standpunt eens is.
Weerlegging:
Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument.
In andere woorden, je verklaart waarom een tegenargument niet ´juist´ zou zijn met
een weerlegging.
Weerlegging
H5; Functiewoorden (1)
Een tekstgedeelte heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die kun je aanduiden
met een functiewoord.
Aanbeveling: Een aanbeveling is een goede raad. De schrijver doet bijvoorbeeld
een suggestie voor de oplossing van een probleem.
(signaalwoorden: mijn advies is…; een zinvolle maatregel zou kunnen zijn…; het lijkt
mij het beste dat…)
Aanleiding: Een aanleiding is een actuele gebeurtenis die de schrijver gebruikt om
zijn tekst aan op te hangen. De aanleiding staat meestal aan het begin van een
tekst.
Constatering: De schrijver stelt een verschijnsel of feit vast, hij doet een bepaalde
waarneming. Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.
Probleemstelling: De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn
tekst gaat, hij benoemt en omschrijft dat probleem.
H4; Tegenargumenten en weerleggingen
Tegenargument = een argument dat het niet met het standpunt eens is.
Weerlegging:
Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument.
In andere woorden, je verklaart waarom een tegenargument niet ´juist´ zou zijn met
een weerlegging.
Weerlegging
H5; Functiewoorden (1)
Een tekstgedeelte heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die kun je aanduiden
met een functiewoord.
Aanbeveling: Een aanbeveling is een goede raad. De schrijver doet bijvoorbeeld
een suggestie voor de oplossing van een probleem.
(signaalwoorden: mijn advies is…; een zinvolle maatregel zou kunnen zijn…; het lijkt
mij het beste dat…)
Aanleiding: Een aanleiding is een actuele gebeurtenis die de schrijver gebruikt om
zijn tekst aan op te hangen. De aanleiding staat meestal aan het begin van een
tekst.
Constatering: De schrijver stelt een verschijnsel of feit vast, hij doet een bepaalde
waarneming. Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.
Probleemstelling: De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn
tekst gaat, hij benoemt en omschrijft dat probleem.