VU TENTAMEN LOONHEFFINGEN 2022
Opgave 1 (50 punten)
Fleur is tijdens de coronacrisis haar baan als serveerster verloren. Na een paar maanden thuis te hebben gezeten,
besluit ze de stoute schoenen aan te trekken. Al jaren droomt ze van een eigen patisserie, waar alleen de beste
taarten en cakes worden verkocht. Fleur kan via haar buurman een pand in het centrum huren vanuit waar zij
haar patisserie kan gaan beginnen. Uit de verhalen van een vaste klant van het restaurant waar Fleur werkte
heeft ze begrepen dat – gelet op de vele risico’s die bij een eenmanszaak komen kijken – het verstandig is om
werkzaamheden via een B.V. te verrichten. Fleur heeft daarom Patisserie Fleur B.V. opgericht, waarin zij zelf alle
aandelen houdt. Fleur ontvangt voor haar werkzaamheden bij Patisserie Fleur B.V. een vergoeding van EUR
50.000 per jaar.
Omdat Fleur niet zeker weet of er met alle coronakilo’s die er zijn bijgekomen genoeg klandizie zal zijn, besluit
ze om in eerste instantie geen personeel aan te nemen. Fleur heeft ook het geluk dat haar moeder – die vroeger
zelf in een patisserie heeft gewerkt – af en toe kan bijspringen. Fleur heeft helaas nog niet veel inkomsten, dus
in ruil voor haar moeders hulp betaalt ze haar moeder alleen een reiskostenvergoeding.
De echtgenoot van Fleur is accountant en vindt het leuk om Fleur af en toe in zijn vrije tijd af en toe te helpen
met haar administratie. Hij krijgt hiervoor niet betaald.
a) Geef aan of Fleur, haar moeder en haar echtgenoot voor de loonheffing en de werknemersverzekeringen als
werknemer zijn aan te merken. (35 punten)
Standaarduitwerking:
• Een werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in een dienstbetrekking staat
(artikel 2, lid 1 Wet LB). Hier wordt gedoeld op een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst in de zin van
art. 7:610 BW. Dat betekent dat sprake moet zijn van een verplichting om persoonlijk arbeid te
verrichten, een verplichting om loon te betalen en een gezagsverhouding. (3 punten)
• Fleur:
Volgens de Hoge Raad staan bestuurders en dga’s in de regel in een gezagsverhouding tot de AvA
(wordt formeel getoetst). Daarnaast bestaat een verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten.
Ook ontvangt Fleur een vergoeding voor haar werkzaamheden. Er is dus sprake van een
privaatrechtelijke dienstbetrekking. (5 punten)
• Echtgenoot:
Aangenomen kan worden dat het werk persoonlijk moet worden verricht. Aan het bestaan van een
gezagsverhouding kan – gelet op de relatie tussen Fleur en haar echtgenoot – worden getwijfeld.
De omstandigheid dat de verhoudingen tussen echtgenotes en de directeuren-aandeelhouders van
persoonlijke aard zijn, hoeft op zichzelf niet eraan in de weg te staan dat een gezagsverhouding
aanwezig is. Voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is voldoende dat de werkgever
bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen omtrent het te verrichten werk te geven. Niet
nodig is dat de werkgever van deze bevoegdheid in feite gebruik maakt. Duidelijk is in ieder geval
dat niet zal zijn voldaan aan het vereiste van de verplichting tot het betalen van loon, nu Fleur met
haar echtgenoot heeft afgesproken dat hij niet betaald zal krijgen voor zijn werkzaamheden.
Daarmee is geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De echtgenoot valt echter wel
onder de fictieve dienstbetrekking van artikel 4 sub d Wet LB. Hij verricht namelijk arbeid ten
behoeve van een lichaam waarin zijn partner als bedoeld in art. 12a een aanmerkelijk belang heeft.
(5 punten)
• Moeder:
Aangenomen kan worden dat het werk persoonlijk moet worden verricht. Van een verplichting tot
het betalen van loon is hier geen sprake, nu een kostenvergoeding niet kwalificeert als
civielrechtelijk loon. Ook kan – gelet op de familieband en de ervaring van de moeder van Fleur -
worden getwijfeld aan het bestaan van een gezagsverhouding. Daarmee is geen sprake van een
privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Mogelijk kan nog sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking op grond van art. 3 dan wel art. 4
Wet LB. Het meest voor de hand liggend is de fictieve dienstbetrekking voor gelijkgestelden (art. 4,
Opgave 1 (50 punten)
Fleur is tijdens de coronacrisis haar baan als serveerster verloren. Na een paar maanden thuis te hebben gezeten,
besluit ze de stoute schoenen aan te trekken. Al jaren droomt ze van een eigen patisserie, waar alleen de beste
taarten en cakes worden verkocht. Fleur kan via haar buurman een pand in het centrum huren vanuit waar zij
haar patisserie kan gaan beginnen. Uit de verhalen van een vaste klant van het restaurant waar Fleur werkte
heeft ze begrepen dat – gelet op de vele risico’s die bij een eenmanszaak komen kijken – het verstandig is om
werkzaamheden via een B.V. te verrichten. Fleur heeft daarom Patisserie Fleur B.V. opgericht, waarin zij zelf alle
aandelen houdt. Fleur ontvangt voor haar werkzaamheden bij Patisserie Fleur B.V. een vergoeding van EUR
50.000 per jaar.
Omdat Fleur niet zeker weet of er met alle coronakilo’s die er zijn bijgekomen genoeg klandizie zal zijn, besluit
ze om in eerste instantie geen personeel aan te nemen. Fleur heeft ook het geluk dat haar moeder – die vroeger
zelf in een patisserie heeft gewerkt – af en toe kan bijspringen. Fleur heeft helaas nog niet veel inkomsten, dus
in ruil voor haar moeders hulp betaalt ze haar moeder alleen een reiskostenvergoeding.
De echtgenoot van Fleur is accountant en vindt het leuk om Fleur af en toe in zijn vrije tijd af en toe te helpen
met haar administratie. Hij krijgt hiervoor niet betaald.
a) Geef aan of Fleur, haar moeder en haar echtgenoot voor de loonheffing en de werknemersverzekeringen als
werknemer zijn aan te merken. (35 punten)
Standaarduitwerking:
• Een werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in een dienstbetrekking staat
(artikel 2, lid 1 Wet LB). Hier wordt gedoeld op een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst in de zin van
art. 7:610 BW. Dat betekent dat sprake moet zijn van een verplichting om persoonlijk arbeid te
verrichten, een verplichting om loon te betalen en een gezagsverhouding. (3 punten)
• Fleur:
Volgens de Hoge Raad staan bestuurders en dga’s in de regel in een gezagsverhouding tot de AvA
(wordt formeel getoetst). Daarnaast bestaat een verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten.
Ook ontvangt Fleur een vergoeding voor haar werkzaamheden. Er is dus sprake van een
privaatrechtelijke dienstbetrekking. (5 punten)
• Echtgenoot:
Aangenomen kan worden dat het werk persoonlijk moet worden verricht. Aan het bestaan van een
gezagsverhouding kan – gelet op de relatie tussen Fleur en haar echtgenoot – worden getwijfeld.
De omstandigheid dat de verhoudingen tussen echtgenotes en de directeuren-aandeelhouders van
persoonlijke aard zijn, hoeft op zichzelf niet eraan in de weg te staan dat een gezagsverhouding
aanwezig is. Voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is voldoende dat de werkgever
bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen omtrent het te verrichten werk te geven. Niet
nodig is dat de werkgever van deze bevoegdheid in feite gebruik maakt. Duidelijk is in ieder geval
dat niet zal zijn voldaan aan het vereiste van de verplichting tot het betalen van loon, nu Fleur met
haar echtgenoot heeft afgesproken dat hij niet betaald zal krijgen voor zijn werkzaamheden.
Daarmee is geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De echtgenoot valt echter wel
onder de fictieve dienstbetrekking van artikel 4 sub d Wet LB. Hij verricht namelijk arbeid ten
behoeve van een lichaam waarin zijn partner als bedoeld in art. 12a een aanmerkelijk belang heeft.
(5 punten)
• Moeder:
Aangenomen kan worden dat het werk persoonlijk moet worden verricht. Van een verplichting tot
het betalen van loon is hier geen sprake, nu een kostenvergoeding niet kwalificeert als
civielrechtelijk loon. Ook kan – gelet op de familieband en de ervaring van de moeder van Fleur -
worden getwijfeld aan het bestaan van een gezagsverhouding. Daarmee is geen sprake van een
privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Mogelijk kan nog sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking op grond van art. 3 dan wel art. 4
Wet LB. Het meest voor de hand liggend is de fictieve dienstbetrekking voor gelijkgestelden (art. 4,
