Eerstejaars Bedrijfseconomie 2016
,Hoofdstuk 1 – bruto binnenlands product (chpt. 8)
Micro-economie bestudeert de keuzes van huishouden en bedrijven; hoe zij elkaar beïnvloeden en
hoe de overheid deze keuzes beïnvloedt.
Macro-economie bestudeert de economie als geheel (van een land, regio, of de gehele wereld);
onderwerpen zoals inflatie, werkloosheid en economische groei komen aan bod.
Conjunctuurcyclus (business cycle) = de voortdurende afwisseling van perioden van opgaande en
neergaande conjunctuur. Productie en werkenden stijgen tijdens opgaande fases (expansion) en
dalen bij neergaande fases (recession).
Opgaande fase conjunctuurcyclus (richting hoogconjunctuur)
De groei van bestedingen neemt toe meer banen hogere arbeids- en kapitaalskosten
prijzen en lonen stijgen
Neergaande fase conjunctuurcyclus
Bestedingen dalen productie, werkgelegenheid, inflatie en winstgevendheid dalen
investeringen zijn laag
Recessie = een (kleine) economische als de geproduceerde hoeveelheid goederen en
diensten minstens twee kwartalen achter elkaar daalt
Depressie = een langdurige recessie
Economische groei = de toename van de geproduceerde hoeveelheid goederen en diensten.
Inflatie = de gemiddelde groei waarmee de prijzen zijn gestegen.
B RUTO BINNENLANDS PRODUCT (BBP)
BBP = de bruto (inclusief afschrijvingen) marktwaarde van alle finale goederen en diensten in een
land over een bepaalde tijd. BBP wordt gebruikt om de totale productie van een land te berekenen.
Finale goederen en diensten = producten die worden gekocht door de eindgebruiker.
Intermediaire goederen en diensten = grondstoffen en halffabricaten.
, Productiefactoren: arbeid, kapitaal, natuurlijke hulpbronnen en ondernemerschap.
Inkomenscategorieën: lonen, rente, huur en winst.
Inkomensoverdrachten = betalingen van de overheid aan huishoudens waarvoor de overheid geen
nieuwe goederen of diensten voor ontvangt (dit wordt dus niet meegenomen in de berekening BBP).
BBP BEREKENEN
Manieren om BBP te berekenen
1) BBP (Y) = finale bestedingen
2) BBP (Y) = som van de toegevoegde waardes
3) BBP (Y) = inkomen van de productiefactoren
1. Totale productie van alle finale goederen in Nederland = de totale bestedingen
Particuliere consumptie (C) = alle goederen en diensten die door huishoudens worden
aangeschaft (duurzame goederen zoals meubels, niet-duurzame goederen zoals kleding en
diensten zoals de kapper).
Particuliere investeringen (I) = investeringen in vaste activa van bedrijven (bestedingen van
ondernemingen aan nieuwe bedrijfsgebouwen, machines etc.) en voorraden, en uitgaven
van huishoudens aan nieuwe woningen.
Overheidsbestedingen (G) = omvat alle bestedingen van de overheid aan goederen en
diensten (exclusief inkomensoverdrachten).
Netto uitvoer (NX = EX – IM) = de totale uitvoer (EX) minus de totale invoer (IM)
𝒀 = 𝑪 + 𝑰 + 𝑮 + 𝑵𝑿
2. De som van de toegevoegde waardes
Toegevoegde waarde = de waarde van de productie – de waarde van de intermediaire
goederen en diensten.
Voorbeeld
Producent Waarde van het product Toegevoegde waarde
Aardappelboer Verkochte aardappelen = € € 0,50
0,50
Chipsfabrikant Verkochte chips = € 1,20 € 0,70
Winkelier Verkochte chips = € 3,00 € 1,70
Totale toegevoegde waarde € 3,00
3. Inkomen van de productiefactoren
BBP = de som van alle inkomens verdiend door de productiefactoren ingezet binnen de
landgrenzen.
Inkomen en salarissen
Inkomen van zelfstandigen
Huur- en pachtopbrengsten particulieren
Netto renteontvangsten particulieren
Bedrijfswinsten (ingehouden en uitgekeerde dividenden)
Afschrijvingen
Indirecte belastingen (zoals BTW en accijnzen) – subsidies.