100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Toegepaste Organisatiekunde, ISBN: 9789001738495 Toegepaste Organisatiekunde (FMAORK14) $7.47   Add to cart

Summary

Samenvatting Toegepaste Organisatiekunde, ISBN: 9789001738495 Toegepaste Organisatiekunde (FMAORK14)

 3 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting Toegepaste Organisatiekunde, ISBN: 8495 Toegepaste Organisatiekunde (FMAORK14)

Preview 4 out of 48  pages

  • No
  • Unknown
  • January 30, 2023
  • 48
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Organisatiekunde



H1 – Een begrippenkader voor de organisatiekunde
1.1 Wat is een organisatie?
1.1.1 Kenmerken van een organisatie
Organisatie = Een menselijke samenwerking die doelgericht en blijvend is.

Belangrijke kenmerken van een organisatie:

1. De menselijke factor
2. Een samenwerkingsvorm
 Synergie-effect = Het resultaat van het totale samenwerkingsverband groter is dan
een optelling van de resultaten van de individuele prestaties.
3. Doelgerichtheid
4. Continuïteit
 Going-concerngedachte = Men gaat bij het nemen van managementbeslissingen uit
van de continuïteit van de organisatie.

Interne hoofddoelstelling = Het voortbestaan van de organisatie.
Externe hoofddoelstelling = Het voorzien in een maatschappelijke behoefte.

Gemeenschappelijke kenmerken van een organisatie:

 Machtsverdeling in lagen
 Geschoold personeel
 Formele communicatie, regelgeving en methoden
 Werkverdeling naar functie
 Omschreven doelstellingen

1.1.2 Verschillende betekenissen van het begrip ‘organisatie’.
o Functionele organisatiebegrip = Het effectief op elkaar afstemmen van activiteiten.
(werkwoord organiseren van belang)
o Institutionele organisatiebegrip = Hiervan is sprake als men duidt op een organisatie als
object, met een naam en een vestiging.
o Instrumentele organisatiebegrip = Een organisatie refereren als middel waarmee we
bepaalde doelstellingen van de organisatie kunnen verwezenlijken.

1.2 Organisatie, bedrijf en onderneming
Zie: Figuur 1.1

Bedrijf = Een organisatie die goederen en/of diensten voortbrengt met het doel deze op een
afzetmarkt te verkopen.

Verschillende soorten bedrijven:

 Zonder winstoogmerk (non-profit) = Streven naar levering van goederen en/of diensten
voor algemeen nut tegen de laagst mogelijke offers.
 Met winstoogmerk = Streven naar winst. Zij trachten op eigen kracht een opbrengst voor
hun producten en/of diensten te realiseren die hoger is dan de kosten van het produceren
ervan.

Onderneming = Een bedrijf dat altijd gericht is op het maken van winst.

,Organisatiekunde


1.4 Productiviteit, effectiviteit en efficiëntie
Met productiviteit (P) van een organisatie wordt er geduid op de verhouding tussen het bereikte (of
beoogde) resultaat (R) en de daarvoor gebrachte offers (O).

P=R/O

Maximale haalbare productiviteit = De productiviteit waarbij, gegeven de productiemiddelen, met
de laagste offers het maximale resultaat wordt gerealiseerd.

Pmax = Rmax / Omax

Het niet bereiken van de maximale productiviteit kan liggen aan:

1. Het resultaat is minder dan het maximaal haalbare.
2. De gegeven offers waren meer dan de minimale benodigde.

Effectiviteit = De verhouding tussen het werkelijk bereikte resultaat en het normresultaat dat men
eigenlijk had moeten halen.

Effectiviteit = Rwerkelijk / Rnorm

Efficiëntie = De verhouding tussen de normoffers die men eigenlijk had mogen brengen en de
werkelijk gebrachte offers.

Efficiëntie = Onorm / Owerkelijk

1.5 Waarom organisatietheorieën bestuderen?
Belang organisatie- en managementtheorieën:

1. Theorieën zijn een leidraad bij beslissingen in de managementpraktijk
2. Theorieën vormen onze visies op organisaties
3. Theorieën maken ons bewust van de omgeving van het bedrijf
4. Theorieën zijn een bron van nieuwe ideeën

H2 – De belangrijkste stromingen in de organisatiekunde
2.1 Uitgangssituatie
Vier stromingen die belangrijk zijn in de ontwikkeling van de organisatiekunde:

1. De protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid = Dit hield in dat mensen, in
plaats van passief betere tijden na de dood af te wachten, juist hun roeping op aarde waar
moesten maken door noeste arbeid en onzelfzuchtige inzet. Zelfcontrole,
verantwoordelijkheid en individualisme waren van groot belang.
2. Het kapitalisme en de opdeling van arbeid
o Basiselementen kapitalisme bedacht door Adam Smith:
1.De meest efficiënte regulering van de stroom van middelen door de
maatschappij wordt bepaald door de natuurlijke wetten van vraag en
aanbod en vrije concurrentie
2.Ieder individu zou vrij moeten zijn in het vergaren van rijkdom
3.Ieder individu zou vrij moeten zijn in het hebben van eigendomsrechten
4.De opdeling van arbeid leidt door specialisatie tot vergroting van de
productiviteit
3. De industriële revolutie = Door de uitvinding van de stoommachine kwam er een
toenemende aantallen werknemers die door de industriële revolutie in een organisatie

,Organisatiekunde


participeerden, dit vormde dus een derde stimulerende factor voor de systematische studie
van optimale organisatievormen en organisatietechnieken.
4. Het ‘productiviteitsprobleem’ = In plaats van een geleidelijke verandering ontstond er aan
het begin van de twintigste eeuw in de industrie een turbulente mix van verschillende
gedachten over technologie, ondernemingsgrootte en werkmethoden, waardoor de
productiviteit achterbleef bij de verwachtingen.
o Het productiviteitsprobleem had drie hoofdzaken:
1. Er was een gebrek aan managementmethoden en getrainde managers
2.Men had moeite met de implicaties van nieuwe technologieën voor de
werkomgeving van de mens. Hierbij kunnen we denken aan de introductie
van het werken aan de lopende band.
3.Men had moeite met het bepalen van de juiste grootte van de nieuwe
industriële organisaties om de juiste schaalvoordelen te bereiken.
 Schaalvoordelen = De (economische) voordelen die ontstaan bij het
vergroten van de productie. Bijv. kostprijsverlaging per product.

2.1.5 Verschillende stromingen in de organisatiekunde
Zie: Figuur 2.1

De organisatiekunde verdeeld in zeven stromingen:

1. Klassieke organisatiekunde (oorsprong rond 1890)
2. Gedragskundige benadering (oorsprong rond 1930)
3. Revisionisme (oorsprong rond 1950)
4. Systeembenadering (oorsprong rond 1950)
5. Contingentiebenadering (oorsprong rond 1960)
6. Totale kwaliteitszorg (oorsprong rond 1980)
7. De lerende organisatie (oorsprong rond 1990)

2.2 Klassieke organisatiekunde
Zie: Tabel 2.1

De klassieke aanpak in de organisatiekunde belicht voornamelijk de rol van de manager en de
gezagsverhoudingen binnen een organisatie. Van de klassieke stromingen zijn er vier belangrijke
theorieën:

 Het scientific management van Taylor
o Doel: Het veroorzaken van een geestelijke revolutie voor arbeider en
leidinggevende. Eerlijke, wetenschappelijke standaarden op te stellen voor de beste
werkmethoden en bijbehorende effectiviteit en efficiëntie.
o Scientific management = De managementtheorie die zich richt op de verbetering
van de efficiëntie van bedrijfsactiviteiten door systematische en wetenschappelijke
studie van werkmethoden, gereedschappen en productiviteitsstandaarden.
o Het scientific management kent de volgende uitgangspunten voor de rol van het
management:
 Ontwikkel de beste manier van het uitvoeren van een taak door de arbeider.
 Selecteer, train, onderwijs en ontwikkel iedere arbeider op
wetenschappelijke wijze.
 Werk samen met de arbeider en lever een stimulans, waardoor de arbeider
zijn taak op de eerder bepaalde enig juiste manier uitvoert.

, Organisatiekunde


 Verdeel het werk en de verantwoordelijkheid gelijkelijk over het
management en de arbeiders.
o Kritiek op Taylor:
 De normstelling niet zo wetenschappelijk en eerlijk bepaald als hij claimde.
 De factor mens raakte hij uit het oog.
 Het scientific management van de Bilbreths
o Doel: De bedrijfsomgeving zo efficiënt mogelijk te laten verlopen (betere
werkmethoden) door arbeidsstudie.
o Arbeidsstudie = Onderzoek dat gericht is op de tijdsbesteding van arbeiders per
handeling.
o Methodestudie = Onderzoek naar gebruikte versus optimale werkmethoden.
o Ergonomie = Het toepassen van biologische, psychologische en technische kennis
om te komen tot een optimale onderlinge aanpassing van de mens en zijn
werkomgeving.
 De algemene managementtheorieën van Fayol
o Algemene managementtheorie = Management in algemene zin als universeel
toepasbaar op de gehele organisatie.
o Overzicht van de kernelementen van management:
 Vooruitzien en plannen: de toekomst trachten te voorspellen en op basis
daarvan een actieplan genereren.
 Organiseren: het opbouwen van de organisatiestructuur, personeelsbestand
en middelen.
 Bevelen: het personeel werkende houden.
 Coördineren: het bij elkaar brengen en harmoniseren van alle activiteiten en
inspanningen in de organisatie.
 Controleren: het nagaan of alles binnen de organisatie gebeurt volgens de
vastgestelde regels en gegeven bevelen.
o Eenheid van gezag = Een werknemer kan van één persoon instructies ontvangen
niet meer.
o Eenheid van bevel = Werkzaamheden met één bepaalde doelstelling, onder leiding
van een baas met één plan zouden moeten plaatsvinden.
 De algemene managementtheorie van Weber
o Bureaucratie = Een managementtheorie die de werkmethodiek loskoppelt van
personen. Gezag gekoppeld aan functie in plaats van aan de persoon.

2.3 Gedragskundige benadering
Zie: Figuur 2.2

Gedragskundige humanrelationsbenadering = Neemt de mens en de menselijke relaties als
uitgangspunt van haar studie.

2.3.1 De gedragskundige aanpak van Mayo
De belangrijkste aanzet tot de gedragskundige aanpak van de organisatiekunde vormden de
zogenaamde Hawthorne-onderzoeken, voornamelijk uitgevoerd door Elton Mayo.

De belangrijkste conclusie die men uit de Hawthrone-onderzoeken kan trekken, is het feit dat
menselijke verhoudingen en sociale behoeften van de werknemers, samen met technische aspecten,
van cruciaal belang zijn voor een onderneming.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marijekersseboom. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.47. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72841 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.47
  • (0)
  Add to cart