Hoofdstuk 3 : tijd van monniken en ridders 500 – 1000
Domein: landgoed dat wordt beheerd via het aan het geloof
hofstelsel. te wijden.
Feodale verhouding: de band die ontstaat Krijgsheer: legeraanvoerder die zijn militaire
wanneer iemand een persoonlijke eed van gezag gebruikt om ook politieke macht uit te
trouw aflegt aan een ander in ruil voor een oefenen.
leen. Leen: gebied dat een leenman van de
Geestelijke: iemand die als priester of monnik leenheer in gebruik krijgt.
verbonden is aan de Kerk. Leenheer: vorst of edelman die in ruil voor
Hofmeier: beheerder van de domeinen van de bepaalde diensten grond in leen geeft aan
koning. een leenman.
Hofstelsel: systeem waarbij het ene deel van Leenman: de ontvanger van een leen. In ruil
een domein direct door de heer wordt voor het leen verricht hij militaire of
gebruikt en het andere deel wordt verpacht bestuurlijke diensten voor de leenheer.
aan horige boeren. Missionaris: iemand die onder niet-christenen
Horige: iemand die is gebonden aan de grond het christelijke geloof verspreidt.
die hij bewerkt. Pachtboer: boer die niet de eigenaar is van de
Jihad: inspanning voor (de verspreiding van) grond die hij bewerkt, maar pacht (huur)
de islam. Soms uitgelegd als heilige oorlog. betaalt aan de eigenaar.
Kalief: opvolger van Mohammed als hoogste Vazal: iemand die trouw had gezworen aan
leider binnen de islam. een krijgsheer en zich voor hem inzette. Later
Klerk: in de Middeleeuwen iemand die min of meer een synoniem voor leenman.
onderwijs had genoten, in de praktijk een Vroonland: het deel van het domein dat direct
geestelijke. wordt gebruikt door de heer.
Klooster: plek of gebouw waar monniken of
nonnen zich hebben teruggetrokken om zich
Tijdvak 3: Tijd van Monniken en Ridders
9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa
10. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam
11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Paragraaf 3.1 leenheren, leenmannen en horigen - KA 11,12
Klassieke oudheid: landbouw stedelijke samenleving.
In de late romeinse tijd was er een grote economische achteruitgang (vooral westelijk RR), hierdoor
ontstond een toename in onveiligheid, waardoor ook de handel afnam. Ook vervielen wegen en
bruggen, waardoor het reizen gevaarlijker en moeilijker werd. Afname handel & nijverheid minder
inwoners steden grotendeels terug naar een agrarische samenleving.
Ook op het platteland was er crisis. Veel pachtboeren hadden schulden door hoge belastingen. Zij
lieten hun akkers in de steek, waardoor de landbouwproductie daalde. Er kwam een verbod op het
verlaten van grond. Zo kwamen de pachtboeren onder het gezag van plaatselijke grondbezitters. Deze
grondbezitters waren een groot deel vd afzetmarkt voor agrarische producten verloren door het verval
vd steden deelden daarom hun grond op in kavels om deze te verpachtten aan slaven. Zo verdween
het onderscheid tussen pachtboeren en slaven : onvrije pachtboeren.
Vrije boeren met eigen grond zochten steun bij een edelman of klooster en stonden grond af in ruil voor
bescherming. Zo bleven zij erop wonen, maar moesten zij wel pacht betalen (deel vd oogst / diensten
verrichtten). Zo ontstond de stand vd horigen. Zij mochten het domein niet verlaten zonder
toestemming.
Domein: landgoed waaraan horigen verbonden waren, vrijwel geheel zelfvoorzienend.
Door de lage opbrengsten vh land waren er nauwelijks overschotten om te verhandelen (weinig
inkomsten). Zo moesten er noodgedwongen zelf niet-agrarische producten worden geproduceerd.
Germaanse vorsten probeerden instellingen vd romeinse bestuur (rechtbanken, belastingdiensten, etc.)
te behouden, maar vaak lukte dit niet, hun macht was beperkt. Mede veroorzaakt door het feit dat
weinig mensen konden lezen en schrijven, waardoor zij niet op de hoogte waren van bestuurszaken.
In het bestuur speelden persoonlijke banden een belangrijke rol. Frankische hofmeier Karel Martel
beloonde vazallen met landbouwgrond: mochten grond gebruiken om van te leven, maar het leen
bleef eigendom vd leenheer.
Domein: landgoed dat wordt beheerd via het aan het geloof
hofstelsel. te wijden.
Feodale verhouding: de band die ontstaat Krijgsheer: legeraanvoerder die zijn militaire
wanneer iemand een persoonlijke eed van gezag gebruikt om ook politieke macht uit te
trouw aflegt aan een ander in ruil voor een oefenen.
leen. Leen: gebied dat een leenman van de
Geestelijke: iemand die als priester of monnik leenheer in gebruik krijgt.
verbonden is aan de Kerk. Leenheer: vorst of edelman die in ruil voor
Hofmeier: beheerder van de domeinen van de bepaalde diensten grond in leen geeft aan
koning. een leenman.
Hofstelsel: systeem waarbij het ene deel van Leenman: de ontvanger van een leen. In ruil
een domein direct door de heer wordt voor het leen verricht hij militaire of
gebruikt en het andere deel wordt verpacht bestuurlijke diensten voor de leenheer.
aan horige boeren. Missionaris: iemand die onder niet-christenen
Horige: iemand die is gebonden aan de grond het christelijke geloof verspreidt.
die hij bewerkt. Pachtboer: boer die niet de eigenaar is van de
Jihad: inspanning voor (de verspreiding van) grond die hij bewerkt, maar pacht (huur)
de islam. Soms uitgelegd als heilige oorlog. betaalt aan de eigenaar.
Kalief: opvolger van Mohammed als hoogste Vazal: iemand die trouw had gezworen aan
leider binnen de islam. een krijgsheer en zich voor hem inzette. Later
Klerk: in de Middeleeuwen iemand die min of meer een synoniem voor leenman.
onderwijs had genoten, in de praktijk een Vroonland: het deel van het domein dat direct
geestelijke. wordt gebruikt door de heer.
Klooster: plek of gebouw waar monniken of
nonnen zich hebben teruggetrokken om zich
Tijdvak 3: Tijd van Monniken en Ridders
9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa
10. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam
11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Paragraaf 3.1 leenheren, leenmannen en horigen - KA 11,12
Klassieke oudheid: landbouw stedelijke samenleving.
In de late romeinse tijd was er een grote economische achteruitgang (vooral westelijk RR), hierdoor
ontstond een toename in onveiligheid, waardoor ook de handel afnam. Ook vervielen wegen en
bruggen, waardoor het reizen gevaarlijker en moeilijker werd. Afname handel & nijverheid minder
inwoners steden grotendeels terug naar een agrarische samenleving.
Ook op het platteland was er crisis. Veel pachtboeren hadden schulden door hoge belastingen. Zij
lieten hun akkers in de steek, waardoor de landbouwproductie daalde. Er kwam een verbod op het
verlaten van grond. Zo kwamen de pachtboeren onder het gezag van plaatselijke grondbezitters. Deze
grondbezitters waren een groot deel vd afzetmarkt voor agrarische producten verloren door het verval
vd steden deelden daarom hun grond op in kavels om deze te verpachtten aan slaven. Zo verdween
het onderscheid tussen pachtboeren en slaven : onvrije pachtboeren.
Vrije boeren met eigen grond zochten steun bij een edelman of klooster en stonden grond af in ruil voor
bescherming. Zo bleven zij erop wonen, maar moesten zij wel pacht betalen (deel vd oogst / diensten
verrichtten). Zo ontstond de stand vd horigen. Zij mochten het domein niet verlaten zonder
toestemming.
Domein: landgoed waaraan horigen verbonden waren, vrijwel geheel zelfvoorzienend.
Door de lage opbrengsten vh land waren er nauwelijks overschotten om te verhandelen (weinig
inkomsten). Zo moesten er noodgedwongen zelf niet-agrarische producten worden geproduceerd.
Germaanse vorsten probeerden instellingen vd romeinse bestuur (rechtbanken, belastingdiensten, etc.)
te behouden, maar vaak lukte dit niet, hun macht was beperkt. Mede veroorzaakt door het feit dat
weinig mensen konden lezen en schrijven, waardoor zij niet op de hoogte waren van bestuurszaken.
In het bestuur speelden persoonlijke banden een belangrijke rol. Frankische hofmeier Karel Martel
beloonde vazallen met landbouwgrond: mochten grond gebruiken om van te leven, maar het leen
bleef eigendom vd leenheer.