Taaldidactiek
Beernink (red.)
2010 (2e druk)
Deel A, Deel B: 1 t/m 4, Deel C: 1 t/m 4
,Inhoud
Deel A........................................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 1: Vertellen en voorlezen ................................................................................................. 2
Deel B........................................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1: Mondelinge taalontwikkeling voorschools .............................................................. 3
Hoofdstuk 2: Mondelinge taalontwikkeling in de onderbouw ..................................................... 5
Hoofdstuk 3: Woordenschatontwikkeling ........................................................................................ 6
Hoofdstuk 4: Gesprekken voeren met kinderen ............................................................................. 7
Deel C Beginnende geletterdheid .......................................................................................................... 7
Hoofdstuk 1: De ontwikkeling van geletterdheid van vier tot zeven jaar ................................ 7
Hoofdstuk 2: Onderwijsvisie en leeromgeving ............................................................................... 9
Hoofdstuk 3: Jonge kinderen, boeken en verhalen ........................................................................ 9
Hoofdstuk 4: Taalbewustzijn en werken met letters .................................................................. 10
, Deel A
Hoofdstuk 1: Vertellen en voorlezen
Vertelling als middel: Geschiedenis overbrengen d.m.v. een verhaal te vertellen. De
verteller past dezelfde technieken toe als bij een vrije vertelling. Het verschil zit ‘m
vooral in de aard en de inhoud van de vertelling. Zo’n boeiend verhaal vraagt om
aandacht voor de personen, opbouwen van spanning, korte en interessante
beschrijvingen. En voor de interactie tussen verteller en publiek: kijken of de
kinderen erbij zijn, oogcontact.
Voordeel van het voorlezen is dat je met een kant-en-klare tekst te maken hebt. Een
nadeel is dat je vastzit aan het verhaal en niet zo makkelijk kunt inspelen op je
publiek.
Kerndoel 9: ‘De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen
bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.’
Luisteren naar verhalen draagt bij aan de emotionele ontwikkeling van kinderen.
Verhalen doen een beroep op de inleving en verbeelding. Kinderen kunnen zich
identificeren met anderen, ze kunnen zich verplaatsen in andere omstandigheden.
Dat doet een beroep creativiteit.
Verhalen bieden ook informatie over uiteenlopende onderwerpen.
Verhalen leiden kinderen in in het cultureel erfgoed.
Kinderen worden ‘geletterd’, van beginnende naar gevorderde geletterdheid.
Voorlezen staat in verband met boekoriëntatie en verhaalbegrip. Boekoriëntatie:
kinderen zien samenhang tussen tekst en illustratie (prentenboek). Verhaalbegrip:
kinderen hebben besef van wat een verhaal is, dat ze op basis van titel en
illustraties verwachtingen kunnen uitspreken over onderwerp en personen.
Door een goede keuze te maken draag je bij aan de ontwikkeling van hun smaak, de
esthetische ontwikkeling. Daarnaast zijn verhalen goed bij de levensbeschouwelijke
opvoeding en een geschikte werkvorm.
Voorlezen: let op taalgebruik van de schrijver, moeilijke woorden. Wat doe je ermee?
Vooraf of achteraf uitleggen? Betrek de kinderen bij het verhaal d.m.v. interactieve
momenten en gebruik je mimiek. Oefen van tevoren.
Vertellen: Lees het goed door om personages, sfeer en gebeurtenissen goed te
kennen. Vertel het verhaal na, in eigen woorden.
0-1 jaar
o Boeken zijn speelgoed
1-3 jaar
o Aanwijsboeken, eigen leefwereld, goede afloop
3-6 jaar