Introductie in sociale psychologie
Sociale psychologie = onderzoek naar hoe gedachtes, gevoelens en gedragingen van mens beïnvloedt
worden door feitelijke/denkbeeldige aanwezigheid van anderen
- Impliciete aanwezigheid = denkbeeldige aanwezigheid
- Expliciete aanwezigheid = feitelijke aanwezigheid
Sociale invloed = effect dat anderen hebben op onze gedachten/gevoelens/gedragingen
Doel sociale psychologie = ontdekken van universele wetten van menselijk gedrag
- Ahv empirisch onderzoek
- Dmv crosscultureel onderzoek = bepaald onderzoek herhalen in verschillende culturen
Verschil met andere disciplines:
- Sociale psychologie:
o Analyseniveau = individu in context van bepaalde sociale situatie
o Doel = ontdekken universele wetten van menselijk gedrag
o Sociaal gedrag verklaren ahv macht die sociale situatie uitoefent
- Sociologie:
o Analyseniveau = groepen, instituties, samenleving
o Doel = ontdekken van universele kenmerken van menselijke natuur die sociale
beïnvloeding mogelijk maken, onafhankelijk van sociale klasse, cultuur of gender
o Grootschalige sociale structuren verklaren
- Persoonlijkheidspsychologie:
o Analyseniveau = individu in relatie tot anderen (in context van sociale situatie)
o Sociaal gedrag verklaren ahv de individuele persoonlijkheidskenmerken
Perspectieven/benaderingen van de sociale psychologie
Evolutionaire perspectief
o Verklaren gedrag dmv genetische aanpassingen om overlevings/voortplantingskans te
vergroten
Vergelijken met dieren
Kijken naar universele gewoonten die plaatsvinden onafhankelijk van
cultuur/omgeving -> vormen van relaties, taboes
Sociaal-cultureel perspectief
o Verklaren gedrag dmv groep waarin je opgroeit
, Gewoonten/tradities/gedragingen die per cultuur verschillen -> begroetingen,
eetgewoonten
Dmv crosscultureel onderzoek = kijken of gedrag specifiek is voor cultuur door
te vergelijken met andere culturen
Sociaal-leren perspectief
o Verklaren gedrag dmv leerervaringen in het verleden
Neiging om rolmodellen te imiteren
Construct = manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen/begrijpen/interpreteren
- Hangt af van hoe het individu de situatie waarneemt/interpreteert, niet van objectieve
omstandigheden
Naïef realisme = denken dat wat wij zien/interpreteren de waarheid is -> ons construct is juist
Construct wordt bepaald door 2 fundamentele menselijke motieven/behoeften
- Motief van eigenwaarde / behoefte aan positief zelfbeeld / zelfverbeteringsmotief = men wil
zichzelf als goed, competent en respectabel individu zien, en wil dit zelfbeeld beschermen om
een goed gevoel over zichzelf te hebben
o Vaak vertekenen we werkelijkheid om gevoel van eigenwaarde in stand te kunnen
houden
- Motief van sociale cognitie / behoefte om accuraat waar te nemen / acuraatheidsmotief =
men wil de wereld acuraat waarnemen, zodat ze situaties effectief kunnen beoordelen en juiste
beslissingen kunnen nemen
o We willen ook een correct beeld over onszelf hebben
o In werkelijkheid handelen we ahv informatie die meestal incompleet/onjuist
geinterpreteerd is
- Overige motieven waardoor onze interpretatie beïnvloedt wordt zijn
o Biologische drijfveren
o Behoefte aan beloning
o Behoefte aan controle
Wanneer de twee motieven in conflict zijn gebruiken we illusies om ze weer in overeenstemming te
brengen
- Beter-dan-gemiddeld effect = we overschatten eigen capaciteiten waardoor we onszelf altijd
net iets beter dan gemiddeld vinden
- Onrealistisch optimisme = we onderschatten de kans op slechte gebeurtenissen en
overschatten de kans op goede gebeurtenissen
- Vals consensus effect = we denken dat onze slechte eigenschappen universeel zijn, zodat we ze
goed kunnen praten
- Vals uniciteitseffect = we denken dat onze goede eigenschappen uniek zijn
,Situatie blijkt uit onderzoek belangrijker en van grotere invloed te zijn dan persoonlijkheid
- Veel mensen denken dat persoonlijkheid belangrijker is dan sociale situatie = fundamentele
attributiefout
Grondlegger vd sociale psychologie = Kurt Lewin
Formule om menselijk gedrag te begrijpen: B = f(PxE)
o B = behavior/gedrag
o f = functie van / afhankelijk van
o P = persoon
o E = environment/situatie
Gedrag van de mens is altijd afhankelijk van de situatie
Situatie beïnvloedt de persoon -> ExP
Omgeving waarin je bent opgegroeid geeft je bepaalde verwachtingen/mogelijkheden
Aanwezigheid van anderen in sociale omgeving leidt tot aangepast gedrag
Normen die in een bepaalde omgeving gelden beïnvloeden het gedrag in die omgeving
o Elk stukje persoonlijkheid wordt aangesproken in verschillende contexten
Persoon beïnvloedt de situatie -> PxE
Als 1 iemand zich onverwachts gedraagt kan dit de hele situatie veranderen
o Damschreeuwer maakte iedereen in paniek
3 problemen met de sociale psychologie
- Imago -> mensen denken dat sociaal psychologische theorieën voortkomen uit gezond verstand
o Hindsight bias = denken dat de uitkomst van een onderzoek achteraf heel simpel en
voorspelbaar was, en dat je het van tevoren ook wel had kunnen denken
- Slechte onderzoekspraktijken in het verleden leidde tot replicatiecrisis = er bleken veel gevallen
van slechte onderzoeken te zijn, waardoor veel theorieën aangepast moesten worden
o Diederick Stapel bleek alle resultaten gefraudeerd te hebben
o Opgelost door:
Replicaties van onderzoeken voordat theorieën geaccepteerd worden
Meta-analyses = verschillende studies combineren om de losse resultaten te
vergelijken met het gemiddelde resultaat
Open science = open zijn in de manier waarop onderzoek gedaan wordt
Hypothese preregistreren
Open data
Open materialen
, - Onetische onderzoeken in het verleden
o Opgelost door ethiekregels:
Informed consent
Misleiding voorkomen
Deelnemers beschermen tegen pijn en ongemak
Vertrouwelijkheid/privacy
Debriefing
Institutional Research Board zorgt dat er aan ethiekregels voldaan wordt
Sociaal psychologisch onderzoek
- Hypothesen zijn gebaseerd op eerdere theorieën, onderzoeken of observaties uit het alledaagse
leven
- Onderzoeksmethoden:
o Observationeel onderzoek = gedrag systematisch vastleggen door observatie
Voordelen:
beschrijvend
Aard verschijnselen vastleggen
Hypotheses genereren
Beperkingen:
Alleen openbaar gedrag kan vastgelegd worden, dus gedachten en
privegedrag wordt niet meegenomen
Observaties bepaalde groep zijn niet altijd generaliseerbaar
Dmv ethnografie, archiefanalyse
o Correlationeel onderzoek = kijken naar de samenhang tussen 2 factoren
Voordelen:
De aanwezigheid van variabelen kunnen voorspeld worden ahv een
andere variabele
Beperkingen:
Geen oorzaak-gevolg (causale) relatie
Dmv vragenlijsten
Correlatiecoëfficient r = getal tussen 1 en –1 die aangeeft hoe sterk 2 factoren
met elkaar samenhangen
o Experimenteel onderzoek = kijken naar causale verbanden
Proefpersonen toeschrijven aan verschillende condities, om de invloed van de
onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele te meten
Voordelen:
Interne validiteit is hoog omdat de condities alleen verschillen op de
onafhankelijke variabele
Beperkingen:
Externe validiteit hangt af van sample die gebruikt is
o Wordt verhoogt door replicaties
Dmv longitudinale studies