Biologie samenvatting H5 par. 1-2-3-4:
Paragraaf 1, Genotype en fenotype:
Je kunt aan een kind zien dat het eigenschappen heeft geërfd van de
moeder en de vader.
Erfelijke eigenschappen = uiterlijke kenmerken die je van je ouders
hebt geërfd. Bijvoorbeeld: haarkleur, oogkleur, kleur van je gezicht.
Fenotype = uiterlijk (zichtbare eigenschappen) van een organisme.
Je fenotype bestaat uit duizenden eigenschappen. Veel van die
eigenschappen heb je geërfd van je ouders.
-------------------------------------------------------
-
De informatie voor je erfelijke eigenschappen ligt in het DNA in de celkern
van elke cel.
Chromosomen = langgerekte draden in elke celkern waarin de stof DNA
voorkomt.
In de celkern van elke cel in je lichaam liggen chromosomen.
-------------------------------------------------------
-
Chromosomen zijn opgebouwd uit de stof DNA.
Het DNA is opgebouwd uit vier bouwstenen. TA/CG.
De bouwstenen staan in een bepaalde volgorde. Er ontstaat een code
met informatie voor een erfelijke eigenschap.
, Functie DNA: bevat informatie voor erfelijke eigenschappen.
-------------------------------------------------------
-
Genotype = informatie voor de erfelijke eigenschappen van een
organisme.
-------------------------------------------------------
-
In elke lichaamscel van een mens komen 46 chromosomen voor of 23
paar.
één chromosoom van de vader en één van de moeder.
Voorbeelden lichaamscellen: levercel, nagelcel, huidcel etc.
Deze chromosomen komen in paren voor.
-------------------------------------------------------
-
23e paar = geslachtschromosomen: XY en XX.
XY = jongen XX = meisje
-------------------------------------------------------
-
Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en
door invloeden uit het milieu.
Paragraaf 1, Genotype en fenotype:
Je kunt aan een kind zien dat het eigenschappen heeft geërfd van de
moeder en de vader.
Erfelijke eigenschappen = uiterlijke kenmerken die je van je ouders
hebt geërfd. Bijvoorbeeld: haarkleur, oogkleur, kleur van je gezicht.
Fenotype = uiterlijk (zichtbare eigenschappen) van een organisme.
Je fenotype bestaat uit duizenden eigenschappen. Veel van die
eigenschappen heb je geërfd van je ouders.
-------------------------------------------------------
-
De informatie voor je erfelijke eigenschappen ligt in het DNA in de celkern
van elke cel.
Chromosomen = langgerekte draden in elke celkern waarin de stof DNA
voorkomt.
In de celkern van elke cel in je lichaam liggen chromosomen.
-------------------------------------------------------
-
Chromosomen zijn opgebouwd uit de stof DNA.
Het DNA is opgebouwd uit vier bouwstenen. TA/CG.
De bouwstenen staan in een bepaalde volgorde. Er ontstaat een code
met informatie voor een erfelijke eigenschap.
, Functie DNA: bevat informatie voor erfelijke eigenschappen.
-------------------------------------------------------
-
Genotype = informatie voor de erfelijke eigenschappen van een
organisme.
-------------------------------------------------------
-
In elke lichaamscel van een mens komen 46 chromosomen voor of 23
paar.
één chromosoom van de vader en één van de moeder.
Voorbeelden lichaamscellen: levercel, nagelcel, huidcel etc.
Deze chromosomen komen in paren voor.
-------------------------------------------------------
-
23e paar = geslachtschromosomen: XY en XX.
XY = jongen XX = meisje
-------------------------------------------------------
-
Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en
door invloeden uit het milieu.