Nederlands H1 t/m H3 grammatica zinsdelen,
grammatica woordsoorten, spelling en formuleren
Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1
Enkelvoudige zin: zin met één persoonsvorm
samengestelde zin: zin met meerdere persoonsvormen
hoofdzin: het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar en er kan niks tussen
bijzin: er kunnen wel zinsdelen tussen de persoonsvorm en onderwerp staan
nevenschikking (ns): dan bestaat de samengestelde zin uit twee of meer hoofdzinnen
onderschikking (os): de samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin
hoofdstuk 2
bedrijvende vorm naar lijdende vorm:
1. Lijdend voorwerp wordt onderwerp
2. Onderwerp wordt bijwoordelijke bepaling die begint met ‘door’
3. Bij het werkwoordelijk gezegde hoort ‘zijn en worden’ als hulpwerkwoord gebruikt
‘’dit Amsterdamse grachtenhuis wordt gerestaureerd door een Poolse aannemer’’
hoofdstuk 3
uitbreidende bijvoeglijke bijzin: geeft aanvullende informatie over het kernwoord waar het
bij hoort
beperkende bijvoeglijke bijzin: geeft aan dat er sprake is van een deel van een groter
aantal
grammatica woordsoorten
hoofdstuk 1
Zww: een zin waar maar 1 werkwoord in staat
- hij wandelt in het bos
Hww: Helpt een zelfstandig ww ( 2 ww in een zin)
- hij heeft gewandeld
Kww: Een ww dat je koppelt aan een naamwoord
- ik ben een docent
(zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, blijken)
Hoofdstuk 2
grammatica woordsoorten, spelling en formuleren
Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1
Enkelvoudige zin: zin met één persoonsvorm
samengestelde zin: zin met meerdere persoonsvormen
hoofdzin: het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar en er kan niks tussen
bijzin: er kunnen wel zinsdelen tussen de persoonsvorm en onderwerp staan
nevenschikking (ns): dan bestaat de samengestelde zin uit twee of meer hoofdzinnen
onderschikking (os): de samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin
hoofdstuk 2
bedrijvende vorm naar lijdende vorm:
1. Lijdend voorwerp wordt onderwerp
2. Onderwerp wordt bijwoordelijke bepaling die begint met ‘door’
3. Bij het werkwoordelijk gezegde hoort ‘zijn en worden’ als hulpwerkwoord gebruikt
‘’dit Amsterdamse grachtenhuis wordt gerestaureerd door een Poolse aannemer’’
hoofdstuk 3
uitbreidende bijvoeglijke bijzin: geeft aanvullende informatie over het kernwoord waar het
bij hoort
beperkende bijvoeglijke bijzin: geeft aan dat er sprake is van een deel van een groter
aantal
grammatica woordsoorten
hoofdstuk 1
Zww: een zin waar maar 1 werkwoord in staat
- hij wandelt in het bos
Hww: Helpt een zelfstandig ww ( 2 ww in een zin)
- hij heeft gewandeld
Kww: Een ww dat je koppelt aan een naamwoord
- ik ben een docent
(zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, blijken)
Hoofdstuk 2