1.1 Infinitief en stam
De infinitief is een ander woord voor het hele werkwoord. De infinitief wordt onvervoegd gespeld.
Na te schrijf je altijd de infinitief. De stam is de infinitief van het werkwoord zonder uitgang –en. De
stam is dus gelijk aan de ik-vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Je hebt de stam nodig
voor het spellen van werkwoorden in de tegenwoordige en de verleden tijd. De stam van het
werkwoord kun je op twee manieren vinden:
- Je haalt de uitgang –en af van de infinitief.
- Je zoekt de ik-vorm van de tegenwoordige tijd.
1.2 Tegenwoordige tijd
De tegenwoordige tijd van sterke en zwakke werkwoorden vorm je in het enkelvoud met de stam of
de stam + t en in het meervoud met dezelfde vorm als de infinitief.
- Ik = Stam
- Jij, u = Stam + t
- Hij, Zij, Het = Stam + t
- Wij = Infinitief ( het hele werkwoord )
- Jullie = Infinitief ( het hele werkwoord )
- Zij = Infinitief ( het hele werkwoord )
1.2.1 Onderwerp bij persoonsvorm
1.2.2 achter persoonsvorm
Als het onderwerp je of jij achter de persoonsvorm staat, verdwijnt de extra t. Als je het verschil niet
kunt horen, kun je één van de volgende strategieën gebruiken:
- Verander je in jij. Als dat kan, valt de t weg. Als dat niet kan, blijft de t gewoon staan.
- Verander het werkwoord in lopen of slapen en je hoort of de t wegvalt.
1.2.3 Tegenwoordig deelwoord, gebiedende wijs en aanvoegende wijs
Het tegenwoordig deelwoord maak je door achter de infinitief een d te plaatsen. Je kunt niet van
ieder werkwoord een tegenwoordig deelwoord maken. Het tegenwoordig deelwoord wordt ook wel
onvoltooid deelwoord genoemd. De gebiedende wijs is een werkwoordsvorm die een gebod
uitdrukt. Het werkwoord in de gebiedende wijs schrijf je meestal net als de stam. Als het onderwerp
u is, krijgt de stam er een t bij.
1.2.4 Persoonsvormen in samengestelde zinnen
Een samengestelde zin bestaat uit meer dan een zin. De zinnen zijn met elkaar verbonden door een
komma of een voegwoord. Aan de hoeveelheid persoonsvormen kun je zien uit hoeveel zinnen een
samengestelde zin bestaat.
1.3 Verleden tijd
De verleden tijd van de zwakke werkwoorden vorm je met:
, - Stam + te of de voor het enkelvoud
- Stam + ten of den voor het meervoud
Als de laatste letter van de stam eindigt op een stemloze medeklinker, dan komt de uitgang –te/-ten
achter de stam te staan. Stemloze medeklinkers zijn: t, x, k, f, s, c, h, p
1.3.1 Taxikofschip
Als de laatste letter van de stam in het woord taxikofschip voorkomt, dan vorm je de verleden tijd
met –te/-ten. Als de laatste letter van de stam niet voorkomt in taxikofschip, dan vorm je de verleden
tijd met de uitgang –de/-den.
1.3.2 Werkwoorden met z en v
Bij zwakke werkwoorden die eindigen op –zen en –ven moet je goed opletten: hier is de laatste letter
van de stam niet dezelfde letter als de laatste letter van de ik-vorm. Omdat Nederlandse woorden
vrijwel nooit eindigen op een stemhebbende medeklinker, verandert aan het einde van de ik-vorm
deze z in een s en deze v in een f. Je noemt dit wel een valse s of een valse v, omdat deze letters je in
de war brengen. Bij het vormen van de verleden tijd krijgen de werkwoorden die eindigen op –zen en
–ven dus de uitgang –de/-den.
1.4 Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord kan alleen in de zin staan als er al een persoonsvorm in de zin staat. Het
voltooid deelwoord van sterkte werkwoorden eindigt op – en. Het voltooid deelwoord van zwakke
werkwoorden kan eindigen op:
- D
- T
- EN
Als de laatste letter van de stam eindigt op een van de stemloze medeklinkers t, x, k, f, s, c, h, p, dan
eindigt het voltooid deelwoord op een t. Als de laatste letter van de stam niet eindigt op een
stemloze medeklinker, dan eindigt het voltooid deelwoord op een d.
1.4.1 Voltooid deelwoord of persoonsvorm
1.4.2 Scheidbare en onscheidbare werkwoorden
Onderscheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden die bestaan uit twee woorden die
niet te scheiden zijn. Scheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden die bestaan uit
twee woorden die je bij het vervoegen wel kunt scheiden.
1.5 Bijvoeglijk gebruikte werkwoorden
Om de van voltooid deelwoorden afgeleide bijvoeglijke naamwoorden goed te spellen, moet je met
twee dingen rekening houden:
- Om te weten of dit bijvoeglijk naamwoord eindigt op een –e of op –en moet je naar het
voltooid deelwoord kijken. Eindigt het voltooid deelwoord op –en, dan schrijft je dit