Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget
Jean Piaget (1896-1980) is een Zwitserse psycholoog. Hij meende dat alle mensen in een vaste
volgorde 4 universele cognitieve ontwikkelingsstadia doorlopen:
Sensomotorisch stadium (0-2 jaar)
Preoperationele stadium (2-7 jaar)
Concreet operationeel stadium (7-11 jaar)
Formeel operationeel stadium (11+)
Een kind gaat van het ene naar het andere stadia, wanneer het kind fysiek genoeg is ontwikkeld en
voldoende ervaring heeft opgedaan. Dit leren en het vergaren van kennis, zou volgens Piaget
gebeuren door te doen, niet door te communiceren.
Het menselijk denken zou opgebouwd zijn uit schema’s:
Schema’s: een patroon voor een fysieke handeling of denkhandeling. Bijvoorbeeld een patroon voor
het zuigen, dat patroon bepaalt hoe je de handeling uitvoert en nieuwe informatie met betrekking tot
zuigen beoordeeld en behandeld. Bij baby’s staan zulke schema’s voor concreet gedrag: een schema
voor zuigen, grijpen etc. Bij oudere kinderen worden de schema’s complexer en abstract.
Adaptatie: benaming voor de manier waarop kinderen reageren op en zich aanpassen aan nieuwe
informatie volgens Piaget het is de eigenschap om je aan te passen.
De adaptatie van kinderen is te verklaren door twee basisprincipes:
- Assimilatie: nieuwe informatie wordt geplaatst binnen wat we al weten en begrijpen, in het
referentiekader.
- Accommodatie: je leert iets nieuws en past je schema en denkkader aan. Als alle
mogelijkheden binnen je kader ontdekt zijn, ga je op zoek naar mogelijkheden die buiten dit
kader liggen
Assimilatie en accommodatie zorgen samen voor cognitieve ontwikkeling.
Bij details van de theorie van Piaget worden vraagtekens gezet. Uit onderzoek blijkt dat veel
vaardigheden zich eerder laten zien dan Piaget dacht. Ook is het erg cultuur gebonden. Ook vinden
veel wetenschappers dat groei een continu proces is, terwijl Piaget stelt dat het in stadia gebeurd.
Sensomotorische stadium (0-2 jaar)
Sensomotorisch stadium
Dit stadium is weer onder te verdelen in 6 substadia. Het is per persoon verschillend wanneer iemand
naar een volgend substadia gaat. Ook zie je vaak dat er overlap is. Je ziet dat iemand sommige
aspecten laat zien van stadia 2, maar ook nog aspecten van stadia 1. Dit noem je de
overgangsperiode.
Substadium 1: eenvoudige reflexen 0-1 maand
De aangeboren reflexen, de eerste eenvoudige, vormen. Met deze reflexen kan de baby met de
buitenwereld ‘communiceren.’ De zuigreflex is hier een voorbeeld van. Hierdoor krijgt de baby
informatie over objecten.
In een aantal reflexen treden verandering op als gevolg van ervaringen die een baby opdoet met de
buitenwereld. Een baby die zowel flesvoeding als borstvoeding krijgt, kan anders gaan zuigen dan een
baby die alleen borstvoeding krijgt.
Substadium 2: eerste gewoonte en primaire circulaire reacties (1-4 maanden)
In dit stadium leert hij de acties van stadium 1 te coördineren. Hij grijpt iets en zuigt er tegelijk aan.
Wanneer een actie de interesse van een baby heeft gewekt, zal hij dit vaker herhalen.
Circulaire reactie: door steeds een willekeurige handeling te herhalen leert de baby een begin te
maken met de ontwikkeling van een schema.
Primaire circulaire reacties: de herhaling van interessante of prettige acties, gewoon omdat ze leuk
zijn om te doen. Piaget noemde dit primaire schema’s omdat ze zich richten op het lichaam van de
baby. Voorbeeld: wanneer een baby voor de eerste keer zijn duim in zijn mond steekt en zuigt is dit
toeval. Zal de baby dit vaker doen, dan doet hij dit omdat het een fijn gevoel is. Dan is er sprake van
een primaire circulaire reactie.