Hoorcollege week 1:
Voornaamste doel kwalitatief onderzoek:
- sociale fenomenen begrijpen vanuit hun natuurlijk context,
- Vanuit een holistische benadering (het gaat om het hele plaatje)
- In essentie niet reductionistisch (dus niet reduceren tot scores op een aantal van tevoren
bedachte variabelen)
- Waarbij perspectief van respondenten centraal staat
- De onderzoeker nadrukkelijk aanwezig is (o.a interpretatief) > wel bewust zijn van eigen
vooroordelen/ eigen bagage! Maar je moet jezelf wel meenemen in het onderzoek (eigen
ervaringen en interesses).
- Empirische patronen vinden > vinden van algemeenheden, want dit is het startpunt van
theorievorming.
- Die een startpunt kunnen zijn voor theorievorming
- Ontwikkeling nieuwe theorie, maar ook aanpassing of uitbreiding van bestaande theorie.
Theorie data cyclus:
Grounded theory benadering:
Een continu samenspel van dataverzameling, data-analyse en theorie > niet helemaal van scratch
beginnen, je gaat steeds weer terug naar de verhouding wat jij observeert en hoe dat in
verhouding staat tot een bepaalde theorie. Dit ga je steeds opnieuw onderzoeken en analyseren.
Iteratief proces: de cyclus is niet lineair zoals bij kwantitatief, maar je gaat steeds de cyclus
opnieuw doen om tot het eindresultaat te komen. Ook bijvoorbeeld aanvullende interviews doen
omdat je in de eerste interviews nog niet alle informatie verzameld hebt.
> inductieve methode:
- opbouwen van een theorie vanuit de data
- De patronen en thema’s komen voort uit de data
- Vooraf geen vaste ideeën
,Theoretische sensitiviteit:
Om de data te kunnen interpreteren, moet de onderzoeker theoretische sensitiviteit hebben
> theorie als lens, vaak via sentisizing concepts
> Helpt je een stap verder te zetten in het onderzoek
> verklarende kracht om de puzzel op te lossen
> geeft creativiteit, niet beperkend, dus geen tunnelvisie hebben! Dus als je in je onderzoek op
een bepaald spoor zit ook de andere opties nog steeds blijven bekijken en niet te veel in 1 richting
volgen.
Onderzoek lives on hold: welke factoren en processen dragen volgens jonge vluchtelingen in
AZC’s bij aan positieve uitmesten na het meemaken van negatieve gebeurtenissen?
Uitkomsten: periode in AZC is een onzekere fase. Belangrijke factoren die maken dat de ene
vluchteling wel en de ander niet kan opkrabbelen en weer door kan gaan: autonoom handelen,
kunnen presteren op school, ontvangen van sociale ondersteuning en het kunnen deelnemen aan
de maatschappij waarin je terecht bent gekomen.
S - AZC’s
P - jonge vluchtelingen
I - negatieve gebeurtenissen
(C) - -
E - factoren en processen
Onderzoeksontwerp - steekproeven:
Niet aselect / random (dit is echt van kwantitatief, externe validiteit is van KWALITATIEF niet het
hoogste doel, geen gemiddelden berekenen etc.), wel:
- doelgerichte steekproef
- Sneeuwbal steekproef
- Gemak steekproef
- Theoretische steekproef
,Onderzoeksontwerp: dataverzameling:
- interviews, focus groepen en observatie (onder meer deze mogelijkheden!)
Interviews:
- ruimte voor diepgang > ruimte om bepaalde kanten op te gaan
- Geen natuurlijk setting/sociale setting > hier moet je wel goed bij stilstaan. 1,5 praten op een
bank is geen natuurlijke setting, dus hoeveel context krijg je daadwerkelijk van die persoon
mee?
- Vraag-antwoord model: de vraag moet begrepen worden door de respondent, op 1 lijn zitten
met elkaar (begrip) > daarna moet de respondent in zijn brein in zijn gedachten en gevoelens
zoeken (herinneren) en bij elkaar zoeken (beoordeling) om vervolgens tot een passen antwoord
te komen en hier de juiste bewoording voor te vinden (rapporteren). (dus een complex proces
voor de respondent!)
Interviewer helpt dit proces door:
- de juiste vragen te stellen
- De respondent aan te moedigen
Focus groepen:
- meerdere mensen interviewen in groepsverband
- laten participanten kennis, ideeën , meningen, ervaringen met elkaar delen en erover
discussiëren
- Stellen onderzoekers in staat om te leren over groepsnormen, communicatie en
groepsinteractie
Maar:
- er is minder diepgang dan bij een 1 op 1 interview
- Een goede analyse uitvoeren is veel complexer dan bij een 1 op1 interview
- Het is vaak geen echte toevoeging op een 1 op1 interview
(participerende) observatie:
- natuurlijke setting
- Duurt lang
Vragen die je jezelf moet stellen voorafgaand aan de keuze voor observatie:
- is dit fenomeen nuttig/mogelijk om te observeren in een publieke setting?
- Heb ik de tijd/geld dit te doen?
Vragen die je jezelf moet stellen voorafgaand aan participerende observatie:
- kan ik opgenomen worden in de gemeenschap?
- Heb ik de tijd/geld om dit te doen?
Triangulatie:
Je hoeft niet noodzakelijk 1 manier te kiezen (bijvoorbeeld bepaalde manieren van veerkracht
observeren en andere onderdelen met interviews) dus meerdere manieren gebruiken.
, Going native : dat je in het veld vriendschappen opbouwt met de respondenten en te diep in het
veld verzonken raakt.
Kwaliteit van kwalitatief onderzoek:
Betrouwbaarheid en validiteit valt meer onder kwantitatief en niet bij kwalitatief onderzoek!
Belangrijk bij kwalitatief onderzoek:
Credibility (interne validiteit): kloppen de resultaten bij de data, kloppen de data, kloppen de
interpretaties > member check (checken bij participanten of je hen goed interpreteert in wat zij
zeggen), triangulatie (bijvoorbeeld methoden, onderzoeker)
Transferability (externe/ecologische validiteit): zijn resultaten ook van toepassing in een andere
setting/context?
Dependability (betrouwbaarheid): vinden we hetzelfde als we het onderzoek in dezelfde context
en met dezelfde persoon uitvoeren?
Confirmability (objectiviteit): in hoeverre zijn de resultaten afhankelijk van de onderzoeker en
zijn eigen verwachtingen?
> openheid van memo’s en log’s over beslissingen!
Voornaamste doel kwalitatief onderzoek:
- sociale fenomenen begrijpen vanuit hun natuurlijk context,
- Vanuit een holistische benadering (het gaat om het hele plaatje)
- In essentie niet reductionistisch (dus niet reduceren tot scores op een aantal van tevoren
bedachte variabelen)
- Waarbij perspectief van respondenten centraal staat
- De onderzoeker nadrukkelijk aanwezig is (o.a interpretatief) > wel bewust zijn van eigen
vooroordelen/ eigen bagage! Maar je moet jezelf wel meenemen in het onderzoek (eigen
ervaringen en interesses).
- Empirische patronen vinden > vinden van algemeenheden, want dit is het startpunt van
theorievorming.
- Die een startpunt kunnen zijn voor theorievorming
- Ontwikkeling nieuwe theorie, maar ook aanpassing of uitbreiding van bestaande theorie.
Theorie data cyclus:
Grounded theory benadering:
Een continu samenspel van dataverzameling, data-analyse en theorie > niet helemaal van scratch
beginnen, je gaat steeds weer terug naar de verhouding wat jij observeert en hoe dat in
verhouding staat tot een bepaalde theorie. Dit ga je steeds opnieuw onderzoeken en analyseren.
Iteratief proces: de cyclus is niet lineair zoals bij kwantitatief, maar je gaat steeds de cyclus
opnieuw doen om tot het eindresultaat te komen. Ook bijvoorbeeld aanvullende interviews doen
omdat je in de eerste interviews nog niet alle informatie verzameld hebt.
> inductieve methode:
- opbouwen van een theorie vanuit de data
- De patronen en thema’s komen voort uit de data
- Vooraf geen vaste ideeën
,Theoretische sensitiviteit:
Om de data te kunnen interpreteren, moet de onderzoeker theoretische sensitiviteit hebben
> theorie als lens, vaak via sentisizing concepts
> Helpt je een stap verder te zetten in het onderzoek
> verklarende kracht om de puzzel op te lossen
> geeft creativiteit, niet beperkend, dus geen tunnelvisie hebben! Dus als je in je onderzoek op
een bepaald spoor zit ook de andere opties nog steeds blijven bekijken en niet te veel in 1 richting
volgen.
Onderzoek lives on hold: welke factoren en processen dragen volgens jonge vluchtelingen in
AZC’s bij aan positieve uitmesten na het meemaken van negatieve gebeurtenissen?
Uitkomsten: periode in AZC is een onzekere fase. Belangrijke factoren die maken dat de ene
vluchteling wel en de ander niet kan opkrabbelen en weer door kan gaan: autonoom handelen,
kunnen presteren op school, ontvangen van sociale ondersteuning en het kunnen deelnemen aan
de maatschappij waarin je terecht bent gekomen.
S - AZC’s
P - jonge vluchtelingen
I - negatieve gebeurtenissen
(C) - -
E - factoren en processen
Onderzoeksontwerp - steekproeven:
Niet aselect / random (dit is echt van kwantitatief, externe validiteit is van KWALITATIEF niet het
hoogste doel, geen gemiddelden berekenen etc.), wel:
- doelgerichte steekproef
- Sneeuwbal steekproef
- Gemak steekproef
- Theoretische steekproef
,Onderzoeksontwerp: dataverzameling:
- interviews, focus groepen en observatie (onder meer deze mogelijkheden!)
Interviews:
- ruimte voor diepgang > ruimte om bepaalde kanten op te gaan
- Geen natuurlijk setting/sociale setting > hier moet je wel goed bij stilstaan. 1,5 praten op een
bank is geen natuurlijke setting, dus hoeveel context krijg je daadwerkelijk van die persoon
mee?
- Vraag-antwoord model: de vraag moet begrepen worden door de respondent, op 1 lijn zitten
met elkaar (begrip) > daarna moet de respondent in zijn brein in zijn gedachten en gevoelens
zoeken (herinneren) en bij elkaar zoeken (beoordeling) om vervolgens tot een passen antwoord
te komen en hier de juiste bewoording voor te vinden (rapporteren). (dus een complex proces
voor de respondent!)
Interviewer helpt dit proces door:
- de juiste vragen te stellen
- De respondent aan te moedigen
Focus groepen:
- meerdere mensen interviewen in groepsverband
- laten participanten kennis, ideeën , meningen, ervaringen met elkaar delen en erover
discussiëren
- Stellen onderzoekers in staat om te leren over groepsnormen, communicatie en
groepsinteractie
Maar:
- er is minder diepgang dan bij een 1 op 1 interview
- Een goede analyse uitvoeren is veel complexer dan bij een 1 op1 interview
- Het is vaak geen echte toevoeging op een 1 op1 interview
(participerende) observatie:
- natuurlijke setting
- Duurt lang
Vragen die je jezelf moet stellen voorafgaand aan de keuze voor observatie:
- is dit fenomeen nuttig/mogelijk om te observeren in een publieke setting?
- Heb ik de tijd/geld dit te doen?
Vragen die je jezelf moet stellen voorafgaand aan participerende observatie:
- kan ik opgenomen worden in de gemeenschap?
- Heb ik de tijd/geld om dit te doen?
Triangulatie:
Je hoeft niet noodzakelijk 1 manier te kiezen (bijvoorbeeld bepaalde manieren van veerkracht
observeren en andere onderdelen met interviews) dus meerdere manieren gebruiken.
, Going native : dat je in het veld vriendschappen opbouwt met de respondenten en te diep in het
veld verzonken raakt.
Kwaliteit van kwalitatief onderzoek:
Betrouwbaarheid en validiteit valt meer onder kwantitatief en niet bij kwalitatief onderzoek!
Belangrijk bij kwalitatief onderzoek:
Credibility (interne validiteit): kloppen de resultaten bij de data, kloppen de data, kloppen de
interpretaties > member check (checken bij participanten of je hen goed interpreteert in wat zij
zeggen), triangulatie (bijvoorbeeld methoden, onderzoeker)
Transferability (externe/ecologische validiteit): zijn resultaten ook van toepassing in een andere
setting/context?
Dependability (betrouwbaarheid): vinden we hetzelfde als we het onderzoek in dezelfde context
en met dezelfde persoon uitvoeren?
Confirmability (objectiviteit): in hoeverre zijn de resultaten afhankelijk van de onderzoeker en
zijn eigen verwachtingen?
> openheid van memo’s en log’s over beslissingen!
