Klinisch redeneren
Klinisch redeneren = het continue proces van kritisch denken.
1 diagnostische vraag: wat is er aan de hand?
2 oorzakelijke/etiologische vraag: waardoor komt dat?
3 prognostische vraag: hoe loopt het waarschijnlijk af met dit probleem?
4 therapeutische vraag: wat denken we eraan te kunnen doen?
Diagnostisch redeneren:
Wat zie je? Wat hoor je (aan de patiënt)? Wat voel je?
Symptomen:
- Objectief (wat door iedereen hetzelfde wordt vastgesteld bijvoorbeeld
bloeddruk)
- Subjectief (dingen die anders geïnterpreteerd worden door mensen
bijvoorbeeld pijn)
Verpleegkundig diagnose: klinisch oordeel aangaande een menselijke
reactie op gezondheidscondities/levensprocessen, of een verhoogde
kwetsbaarheid voor die reactie, bij een persoon, gezin, groep of
gemeenschap. (Wat voor problemen en gevolgen een diagnose heeft voor
een patiënt in het dagelijks leven)
Medische diagnose:
Door een diagnose wordt een ziekte geïdentificeerd vanuit optredende
symptomen
Prognose = een voorspelling hoe een bepaald gezondheidsprobleem
waarschijnlijk zal aflopen
Anamnese = een intakegesprek met de arts over de voorgeschiedenis
Algemene anamnese = algemene informatie van de patiënt (leeftijd, leefstijl,
sociale status)
Hetero anamnese = Het verzamelen van gegevens via anderen dan de
patiënt; het kan hierbij gaan om familieleden, maar ook om andere
hulpverleners, zoals de huisarts, wijkverpleegkundige etc.
, Familie anamnese = Bij familieanamnese gaat het om de ziektegegevens
van familieleden van een patiënt. Die gegevens kunnen van belang zijn als er
sprake kan zijn van erfelijke aandoeningen.
Probleemgerichte anamnese = volgt op de normale anamnese, gericht op 1
soort ziekte probleem
Spoed anamnese = in een spoedsituatie, hele gerichte vragen
Kenmerkende verschijnselen = verschijnselen die bij een specifiek
gezondheidsprobleem altijd of bijna aanwezig zijn.
Participatie = iemands deelname aan het maatschappelijk leven
PES:
P: (verpleegkundig) probleem
E: etiologie (= oorzaken)
S symptomen
PR:
P: probleem
R: risicofactoren
Bias = slordigheden in het denken en denkfouten waardoor de redenering
onjuist is.
Noodzakelijke oorzaak = Probleem waarbij 1 bepaalde oorzaak altijd
aanwezig is
Voldoende oorzaak = Verzameling van factoren die bij elkaar het
gezondheidsprobleem verklaren
Externe factoren: iemands fysieke en sociale omgeving.
Prognostische factor = factor die de verloop en de afloop van een
gezondheidsprobleem positief of negatief beïnvloed
kan zijn:
- De patiënt heeft een betrokken partner die vaak aanwezig is (positief)
- Oefeningen met fysio (positief)
- Zorgvrager is weer bezig met zijn herstel (positief)
Klinisch redeneren = het continue proces van kritisch denken.
1 diagnostische vraag: wat is er aan de hand?
2 oorzakelijke/etiologische vraag: waardoor komt dat?
3 prognostische vraag: hoe loopt het waarschijnlijk af met dit probleem?
4 therapeutische vraag: wat denken we eraan te kunnen doen?
Diagnostisch redeneren:
Wat zie je? Wat hoor je (aan de patiënt)? Wat voel je?
Symptomen:
- Objectief (wat door iedereen hetzelfde wordt vastgesteld bijvoorbeeld
bloeddruk)
- Subjectief (dingen die anders geïnterpreteerd worden door mensen
bijvoorbeeld pijn)
Verpleegkundig diagnose: klinisch oordeel aangaande een menselijke
reactie op gezondheidscondities/levensprocessen, of een verhoogde
kwetsbaarheid voor die reactie, bij een persoon, gezin, groep of
gemeenschap. (Wat voor problemen en gevolgen een diagnose heeft voor
een patiënt in het dagelijks leven)
Medische diagnose:
Door een diagnose wordt een ziekte geïdentificeerd vanuit optredende
symptomen
Prognose = een voorspelling hoe een bepaald gezondheidsprobleem
waarschijnlijk zal aflopen
Anamnese = een intakegesprek met de arts over de voorgeschiedenis
Algemene anamnese = algemene informatie van de patiënt (leeftijd, leefstijl,
sociale status)
Hetero anamnese = Het verzamelen van gegevens via anderen dan de
patiënt; het kan hierbij gaan om familieleden, maar ook om andere
hulpverleners, zoals de huisarts, wijkverpleegkundige etc.
, Familie anamnese = Bij familieanamnese gaat het om de ziektegegevens
van familieleden van een patiënt. Die gegevens kunnen van belang zijn als er
sprake kan zijn van erfelijke aandoeningen.
Probleemgerichte anamnese = volgt op de normale anamnese, gericht op 1
soort ziekte probleem
Spoed anamnese = in een spoedsituatie, hele gerichte vragen
Kenmerkende verschijnselen = verschijnselen die bij een specifiek
gezondheidsprobleem altijd of bijna aanwezig zijn.
Participatie = iemands deelname aan het maatschappelijk leven
PES:
P: (verpleegkundig) probleem
E: etiologie (= oorzaken)
S symptomen
PR:
P: probleem
R: risicofactoren
Bias = slordigheden in het denken en denkfouten waardoor de redenering
onjuist is.
Noodzakelijke oorzaak = Probleem waarbij 1 bepaalde oorzaak altijd
aanwezig is
Voldoende oorzaak = Verzameling van factoren die bij elkaar het
gezondheidsprobleem verklaren
Externe factoren: iemands fysieke en sociale omgeving.
Prognostische factor = factor die de verloop en de afloop van een
gezondheidsprobleem positief of negatief beïnvloed
kan zijn:
- De patiënt heeft een betrokken partner die vaak aanwezig is (positief)
- Oefeningen met fysio (positief)
- Zorgvrager is weer bezig met zijn herstel (positief)