1- NATUUR
SYSTEMATIEK
TAXONOMIE, FYLOGENIE EN SYSTEMATIEK
Taxonomie= tak binnen de wetenschap die zich bezighoudt met
het vinden, beschrijven, tekenen, benoemen en indelen van organismen
= de wetenschap die zich bezighoudt met de identificatie, de nomenclatuur en de
classificatie van levende organismen
fylogenie = de wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoeken
van de ontstaansgeschiedenis van een groep organismen
→ cladogram = afstammingsschema = model die de afstamming schematisch weergeeft
Systematiek = taxonomie + fylogenie
= methode om soorten obv kenmerken te rangschikken & indelen obv verwantschap
→ inzicht geven in de evolutionaire geschiedenis van het leven op aarde
→ continu in beweging, door nieuwe inzichten
Amniotisch ei = ei waarin embryo in
vruchtwater ligt en omhuld is door
amnionvlies en een harde, leerachtige schaal
waar geen water doorheen gaat, maar wel
gasuitwisseling mogelijk is
→ = cladogram: verwantschappen tussen
soorten duidelijk maken
Basiseenheid in een taxonomische opdeling = een soort
= een groep van organismen die zich onder natuurlijke omstandigheden onderling kunnen
voortplanten & waarvan nakomelingen zich ook kunnen voortplanten
paardenmerrie
muilezel & muildier niet voortplanten
→ niet tot dezelfde soort
muildier /
muilpaard
ezelhengst
paardenhengst
muilezel
ezelin
,WETENSCHAPPELIJKE NAAMGEVING
Nomenclatuur = legt aantal regels op bij de naamgeving
* meestal tweedelig
* bestaat uit Latijnse of gelatiniseerde woorden
* eerste deel: geslachtsnaam → hoofdletter (Homo)
* tweede deel: specifiek voor elke soort - soortnaam → kleine letter (habilis)
Het geheel staat cursief: Homo habilis
OP ZOEK NAAR EEN DIER, PLANT OF SCHIMMEL?
Systematiek & determineertabel → de soort op naam brengen
WAT IS LEVEN?
LEVENDE ORGANISMEN
* kunnen gassen uitwisselen met de omgeving
* voeden zich
* afvalstoffen uitscheiden
* bewegen
* groeien
* waarnemen
* zelfstandig voortplanten
* evolutie vertonen
Virussen: leven NIET
→ voeden zich niet, ademen niet, scheiden geen afvalstoffen uit & groeien niet
→= hoeveelheid erfelijk materiaal in een omhulsel van eiwit
VIRUSINFECTIE
→ niet verhelpen met antibiotica
VERLOOP:
1- Hecht zich aan levende cel met de hechtharen
2- Erfelijk materiaal virus wordt in cel gespoten
3- Genetisch materiaal virus kopieert zich door celstructuren van de levende cel
4- Eiwitmantels vormen
,ZES RIJKEN – WOESE (1977)
Domein = hoogste taxonomische rang, rijken volgen daarop
ARCHAEA: eencelligen zonder celkern
BACTERIA: eencelligen zonder celkern
PROTISTEN: eencelligen/ meercelligen met celkern
= eukaryoten
PLANTEN: meercellige eukaryoten
+ eigen voedsel aanmaken door fotosynthese
→ autotroof
DIEREN: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen
→ heterotroof
SCHIMMELS: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen
→ heterotroof
, ARCHAEA EN BACTERIA
Verschil: genetisch materiaal in de cel en de vorm van de flagel waarmee ze zich voortbewegen
Voortplanten: celdeling → zeer snel
= exponentiële groei
ARCHAEA
= oerbacteriën
Onschadelijk
Verblijfplaatsen
* zeer hoge of zeer lage temerateren
* zeer zoute, zure of basische omgevingen
* spijsverteringsstelsel van dieren en mensen
BACTERIA
* van alle rijken de grootste genetische variatie in DNA
* bacteriën ingezet voor:
- water zuiveren
- medicijnen maken
- voedselindustrie: kaas, karnemelk, yoghurt,..
* bacteriën = noodzakelijk
- natuurlijke processen gaande houden
- stikstofkringloop
* antibiotica
→ zuinig mee zijn
→ ! overmatig gebruik → kans dat resistente bacteriën ontstaan, geen antibioticum helpt
→ exponentiële groei → oncontroleerbare ziektes
PROTISTEN
* eukaryoten → echte celkern aanwezig met erfelijk materiaal
* ‘restgroep’
* heterotroof of autotroof
Heterotrofe: slijmzwammen
AUTOTROFE WIEREN
Evolutie: Eencellig → kolonievormend → meercellige organismen
SYSTEMATIEK
TAXONOMIE, FYLOGENIE EN SYSTEMATIEK
Taxonomie= tak binnen de wetenschap die zich bezighoudt met
het vinden, beschrijven, tekenen, benoemen en indelen van organismen
= de wetenschap die zich bezighoudt met de identificatie, de nomenclatuur en de
classificatie van levende organismen
fylogenie = de wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoeken
van de ontstaansgeschiedenis van een groep organismen
→ cladogram = afstammingsschema = model die de afstamming schematisch weergeeft
Systematiek = taxonomie + fylogenie
= methode om soorten obv kenmerken te rangschikken & indelen obv verwantschap
→ inzicht geven in de evolutionaire geschiedenis van het leven op aarde
→ continu in beweging, door nieuwe inzichten
Amniotisch ei = ei waarin embryo in
vruchtwater ligt en omhuld is door
amnionvlies en een harde, leerachtige schaal
waar geen water doorheen gaat, maar wel
gasuitwisseling mogelijk is
→ = cladogram: verwantschappen tussen
soorten duidelijk maken
Basiseenheid in een taxonomische opdeling = een soort
= een groep van organismen die zich onder natuurlijke omstandigheden onderling kunnen
voortplanten & waarvan nakomelingen zich ook kunnen voortplanten
paardenmerrie
muilezel & muildier niet voortplanten
→ niet tot dezelfde soort
muildier /
muilpaard
ezelhengst
paardenhengst
muilezel
ezelin
,WETENSCHAPPELIJKE NAAMGEVING
Nomenclatuur = legt aantal regels op bij de naamgeving
* meestal tweedelig
* bestaat uit Latijnse of gelatiniseerde woorden
* eerste deel: geslachtsnaam → hoofdletter (Homo)
* tweede deel: specifiek voor elke soort - soortnaam → kleine letter (habilis)
Het geheel staat cursief: Homo habilis
OP ZOEK NAAR EEN DIER, PLANT OF SCHIMMEL?
Systematiek & determineertabel → de soort op naam brengen
WAT IS LEVEN?
LEVENDE ORGANISMEN
* kunnen gassen uitwisselen met de omgeving
* voeden zich
* afvalstoffen uitscheiden
* bewegen
* groeien
* waarnemen
* zelfstandig voortplanten
* evolutie vertonen
Virussen: leven NIET
→ voeden zich niet, ademen niet, scheiden geen afvalstoffen uit & groeien niet
→= hoeveelheid erfelijk materiaal in een omhulsel van eiwit
VIRUSINFECTIE
→ niet verhelpen met antibiotica
VERLOOP:
1- Hecht zich aan levende cel met de hechtharen
2- Erfelijk materiaal virus wordt in cel gespoten
3- Genetisch materiaal virus kopieert zich door celstructuren van de levende cel
4- Eiwitmantels vormen
,ZES RIJKEN – WOESE (1977)
Domein = hoogste taxonomische rang, rijken volgen daarop
ARCHAEA: eencelligen zonder celkern
BACTERIA: eencelligen zonder celkern
PROTISTEN: eencelligen/ meercelligen met celkern
= eukaryoten
PLANTEN: meercellige eukaryoten
+ eigen voedsel aanmaken door fotosynthese
→ autotroof
DIEREN: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen
→ heterotroof
SCHIMMELS: meercellige eukaryoten die voedsel opnemen
→ heterotroof
, ARCHAEA EN BACTERIA
Verschil: genetisch materiaal in de cel en de vorm van de flagel waarmee ze zich voortbewegen
Voortplanten: celdeling → zeer snel
= exponentiële groei
ARCHAEA
= oerbacteriën
Onschadelijk
Verblijfplaatsen
* zeer hoge of zeer lage temerateren
* zeer zoute, zure of basische omgevingen
* spijsverteringsstelsel van dieren en mensen
BACTERIA
* van alle rijken de grootste genetische variatie in DNA
* bacteriën ingezet voor:
- water zuiveren
- medicijnen maken
- voedselindustrie: kaas, karnemelk, yoghurt,..
* bacteriën = noodzakelijk
- natuurlijke processen gaande houden
- stikstofkringloop
* antibiotica
→ zuinig mee zijn
→ ! overmatig gebruik → kans dat resistente bacteriën ontstaan, geen antibioticum helpt
→ exponentiële groei → oncontroleerbare ziektes
PROTISTEN
* eukaryoten → echte celkern aanwezig met erfelijk materiaal
* ‘restgroep’
* heterotroof of autotroof
Heterotrofe: slijmzwammen
AUTOTROFE WIEREN
Evolutie: Eencellig → kolonievormend → meercellige organismen