Het kind en zijn ontwikkeling: verkennen
Algemeen:
- Elke leeftijdscategorie heeft specifieke kenmerken zicht daarop krijgen om hun
gedrag beter te begrijpen en ons eigen gedrag daarop afstemmen
- Fasen: om over te gaan naar een volgende stap zet een kind soms eerst een stapje
terug
Verschillende levensfasen:
Babyperiode/periode van de zuigeling: 0-12m
Peuterperiode: 1-3j
Kleuterperiode: 3-6j
Schoolperiode: 6-12j
Adolescentie: 12-18j
Zicht krijgen op ontwikkeling referentiekader
Diversiteit in ontwikkeling
De verschillen tussen kinderen op diverse domeinen: uiterlijk, opvoeding, gezinsvorm,
functiebeperking, ontwikkelingstempo…
culturele herkomst kan een invloed hebben op de ontwikkeling
3.1.1. Wat is ontwikkeling?
= voortgang, verandering
MAAR ook: achteruitgang, verlies je leert bepaalde zaken af door ouder te worden, je
verliest bepaalde vaardigheden
3.1.2. Hoe ontstaat ontwikkeling?
3.1.2.1. Ontwikkeling wordt verklaard door 3 factoren
1. De natuur (NATURE): de erfelijke aanleg eigenschappen, vermogens, capaciteiten
(direct waarneembaar/onzichtbaar)
Bv: uiterlijke kenmerken, verstandelijke aanleg, temperament…
2. De omgeving (NURTURE): invloeden:
Materieel: grote villa/klein appartement
Biologisch: soort voedsel/vaak ziek…
Sociaal: gezinsstructuur/opvoedingsmanier…
Emotioneel: kind gewenst/warm nest/emotionele verwaarlozing…
Maatschappelijk: beroep van ouders/strenge religieuze gemeenschap…
3. Zelfbepaling: de eigen vrije keuze; we geven zelf richting aan ons leven
3 theorieën:
1. Nativistische theorie/aanlegtheorie: ontwikkeling van binnenuit aanleg
2. Sociologische theorie/milieutheorie: opvoeding & milieu
3. Interactionistische theorie: dynamisch proces aanleg- en omgevingsinvloeden
beïnvloeden elkaar
Rijk milieu creëren: zorgen dat kinderen zoveel mogelijk kansen krijgen
om zich te ontwikkelen
,3.1.3. Hoe verloopt ontwikkeling?
3.1.3.1. Continue verandering <-> discontinue verandering
Ontwikkeling voltrekt zich niet steeds in een gelijkmatig tempo:
- Continue ontwikkeling: ontwikkeling gaat zeer geleidelijk
- Discontinue ontwikkeling: zeer snel, vlakt dan weer af naar een soort plateau en blijft
staan, dan weer sneller…
3.1.3.2. Kritieke of gevoelige periode
= een periode waarin het kind vatbaar is voor het leren van een bepaalde vaardigheid
specifieke omgevingsinvloeden noodzakelijk!
Bv: kleuterklas: activiteiten gericht op ‘ontluikende geletterdheid’ want kinderen van 5-6 jaar
ontwikkelen een interesse voor geschreven taal. Als we op dat moment daarop ingaan dan
zullen kinderen veel vlotter informatie opnemen.
3.1.4. Indeling in ontwikkelingsperiodes en ontwikkelingsgebieden
3 ontwikkelingsperiodes:
1. De baby (0-1j)
2. De peuter/jonge kleuter (1-4,5j)
3. De oudere kleuter (4,5-6j)
Ontwikkelingsgebieden:
- Lichamelijke en motorische ontwikkeling
- Zintuigelijke ontwikkeling
- Cognitieve ontwikkeling
- Taalontwikkeling
- Sociaal-emotionele ontwikkeling
- Morele ontwikkeling
- Persoonlijkheidsontwikkeling
- Zelfsturing
- Seksuele ontwikkeling
- Spelontwikkeling
, 3.4. De oudste kleuter (4,5-6j)
3.4.1. Lichamelijke en motorische ontwikkeling
3.4.1.1. Fysieke kenmerken
- Verhouding tss hoofd, romp en benen = volwassene
- 115cm-120cm en 18-20kg
- Slankheid
- Zenuwstelsel voltooid, nu nog verfijnen van de mogelijkheden
3.4.1.2. Lichaamsbesef
Differentiatie: afzonderlijke lichaamsdelen kunnen gelokaliseerd en benoemd
worden. Afzonderlijk bewegen van verschillende lichaamsdelen.
Lateralisatie: linker- en rechterhelft kunnen los van elkaar functioneren.
Samenwerking tussen beide handen met een taakverdeling.
3.4.1.3. Motorische ontwikkeling
Grove motoriek:
- Gerichter gooien
- Fietsen
- Schaatsen, skiën
- Zwemmen
- Trappen op en af zonder vasthouden
- Op één been staan
- Vooruitgang in evenwicht
Fijne motoriek:
goede vingervaardigheid zelfredzaamheid en meer onafhankelijk
- Knopen aan kledij open en dicht doen
- Zelf schoenen aan en uitdoen
- Eetgerief goed hanteren
- Zelfstandig handen wassen, neus snuiten, toilet bezoeken
Technisch vlak:
- Knippen met schaar, ook gebogen of gekromde lijnen
- Goede potloodgreep
- Scheuren vanuit vingers
- Timmeren, rijgen, naaien
3.4.2. Zintuiglijke ontwikkeling
Horen en zien als dominante zintuigen om dingen uit de omgeving te
leren kennen
Groeiende aandacht voor details
‘Vergelijkend’ waarnemen beter en meer gedifferentieerd begrip
komen van de omgeving
Nieuwsgierigheid initiatieven nemen om zijn omgeving te
onderzoeken
o Vijf-zesjarige: stelt zich vragen over hoe dingen in elkaar zitten…
Meer oog voor verbanden en structuren
Meer aandacht voor delen en gehelen: samenstellende gehelen van
iets, details van het geheel
Algemeen:
- Elke leeftijdscategorie heeft specifieke kenmerken zicht daarop krijgen om hun
gedrag beter te begrijpen en ons eigen gedrag daarop afstemmen
- Fasen: om over te gaan naar een volgende stap zet een kind soms eerst een stapje
terug
Verschillende levensfasen:
Babyperiode/periode van de zuigeling: 0-12m
Peuterperiode: 1-3j
Kleuterperiode: 3-6j
Schoolperiode: 6-12j
Adolescentie: 12-18j
Zicht krijgen op ontwikkeling referentiekader
Diversiteit in ontwikkeling
De verschillen tussen kinderen op diverse domeinen: uiterlijk, opvoeding, gezinsvorm,
functiebeperking, ontwikkelingstempo…
culturele herkomst kan een invloed hebben op de ontwikkeling
3.1.1. Wat is ontwikkeling?
= voortgang, verandering
MAAR ook: achteruitgang, verlies je leert bepaalde zaken af door ouder te worden, je
verliest bepaalde vaardigheden
3.1.2. Hoe ontstaat ontwikkeling?
3.1.2.1. Ontwikkeling wordt verklaard door 3 factoren
1. De natuur (NATURE): de erfelijke aanleg eigenschappen, vermogens, capaciteiten
(direct waarneembaar/onzichtbaar)
Bv: uiterlijke kenmerken, verstandelijke aanleg, temperament…
2. De omgeving (NURTURE): invloeden:
Materieel: grote villa/klein appartement
Biologisch: soort voedsel/vaak ziek…
Sociaal: gezinsstructuur/opvoedingsmanier…
Emotioneel: kind gewenst/warm nest/emotionele verwaarlozing…
Maatschappelijk: beroep van ouders/strenge religieuze gemeenschap…
3. Zelfbepaling: de eigen vrije keuze; we geven zelf richting aan ons leven
3 theorieën:
1. Nativistische theorie/aanlegtheorie: ontwikkeling van binnenuit aanleg
2. Sociologische theorie/milieutheorie: opvoeding & milieu
3. Interactionistische theorie: dynamisch proces aanleg- en omgevingsinvloeden
beïnvloeden elkaar
Rijk milieu creëren: zorgen dat kinderen zoveel mogelijk kansen krijgen
om zich te ontwikkelen
,3.1.3. Hoe verloopt ontwikkeling?
3.1.3.1. Continue verandering <-> discontinue verandering
Ontwikkeling voltrekt zich niet steeds in een gelijkmatig tempo:
- Continue ontwikkeling: ontwikkeling gaat zeer geleidelijk
- Discontinue ontwikkeling: zeer snel, vlakt dan weer af naar een soort plateau en blijft
staan, dan weer sneller…
3.1.3.2. Kritieke of gevoelige periode
= een periode waarin het kind vatbaar is voor het leren van een bepaalde vaardigheid
specifieke omgevingsinvloeden noodzakelijk!
Bv: kleuterklas: activiteiten gericht op ‘ontluikende geletterdheid’ want kinderen van 5-6 jaar
ontwikkelen een interesse voor geschreven taal. Als we op dat moment daarop ingaan dan
zullen kinderen veel vlotter informatie opnemen.
3.1.4. Indeling in ontwikkelingsperiodes en ontwikkelingsgebieden
3 ontwikkelingsperiodes:
1. De baby (0-1j)
2. De peuter/jonge kleuter (1-4,5j)
3. De oudere kleuter (4,5-6j)
Ontwikkelingsgebieden:
- Lichamelijke en motorische ontwikkeling
- Zintuigelijke ontwikkeling
- Cognitieve ontwikkeling
- Taalontwikkeling
- Sociaal-emotionele ontwikkeling
- Morele ontwikkeling
- Persoonlijkheidsontwikkeling
- Zelfsturing
- Seksuele ontwikkeling
- Spelontwikkeling
, 3.4. De oudste kleuter (4,5-6j)
3.4.1. Lichamelijke en motorische ontwikkeling
3.4.1.1. Fysieke kenmerken
- Verhouding tss hoofd, romp en benen = volwassene
- 115cm-120cm en 18-20kg
- Slankheid
- Zenuwstelsel voltooid, nu nog verfijnen van de mogelijkheden
3.4.1.2. Lichaamsbesef
Differentiatie: afzonderlijke lichaamsdelen kunnen gelokaliseerd en benoemd
worden. Afzonderlijk bewegen van verschillende lichaamsdelen.
Lateralisatie: linker- en rechterhelft kunnen los van elkaar functioneren.
Samenwerking tussen beide handen met een taakverdeling.
3.4.1.3. Motorische ontwikkeling
Grove motoriek:
- Gerichter gooien
- Fietsen
- Schaatsen, skiën
- Zwemmen
- Trappen op en af zonder vasthouden
- Op één been staan
- Vooruitgang in evenwicht
Fijne motoriek:
goede vingervaardigheid zelfredzaamheid en meer onafhankelijk
- Knopen aan kledij open en dicht doen
- Zelf schoenen aan en uitdoen
- Eetgerief goed hanteren
- Zelfstandig handen wassen, neus snuiten, toilet bezoeken
Technisch vlak:
- Knippen met schaar, ook gebogen of gekromde lijnen
- Goede potloodgreep
- Scheuren vanuit vingers
- Timmeren, rijgen, naaien
3.4.2. Zintuiglijke ontwikkeling
Horen en zien als dominante zintuigen om dingen uit de omgeving te
leren kennen
Groeiende aandacht voor details
‘Vergelijkend’ waarnemen beter en meer gedifferentieerd begrip
komen van de omgeving
Nieuwsgierigheid initiatieven nemen om zijn omgeving te
onderzoeken
o Vijf-zesjarige: stelt zich vragen over hoe dingen in elkaar zitten…
Meer oog voor verbanden en structuren
Meer aandacht voor delen en gehelen: samenstellende gehelen van
iets, details van het geheel