Goederenrecht:
Goederenrecht is een onderdeel van vermogensrecht, terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek
boek 3 en 5.
Vermogensrecht: Het recht over het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die
aan een persoon toekomen, wat onder te verdelen valt in verbintenissenrecht en goederenrecht.
Verbintenissenrecht: Het recht over de overeenkomsten die gesloten worden bij een
vermogensverandering.
Goederenrecht: Het recht dat een bepaalde gradatie van zeggenschap geeft over een goed.
Goederen:
Goederen (Art. 3:1 BW): Alle zaken en vermogensrechten.
Zaken (Art. 3:2 BW): Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.
*Onroerend (Art. 3:3, lid 1 BW):
-Grond
-De nog niet gewonnen delfstoffen
-De met de grond verenigde beplantingen
-Gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd
*Roerend (Art. 3:3, lid 2 BW): Alle zaken die niet onroerend zijn.
Vermogensrechten (Art. 3:6 BW): Zijn rechten die betrekking hebben op zaken, waarbij aan één of
meer van de vereisten voldaan is:
*Het recht moet overdraagbaar zijn.
*Het recht leidt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.
*Het recht is verkregen in ruil voor nu of in de toekomst stoffelijk voordeel.
Relatief vermogensrecht: Alle op geld gewaardeerde rechten die voortvloeien uit het
verbintenissenrecht. Deze werken slechts tegen één of enkele bepaalde personen.
, Absoluut vermogensrecht: Rechten die rusten op goederen die in het beginsel werken tegen
iedereen.
Absolute rechten:
Moederrecht: Het eigendomsrecht en is het meest omvattende recht.
Beperkte rechten (Art. 3:8 BW): Alle andere zeven, afgeleid uit het moederrecht.
Genotsrecht: Verschaffen bevoegdheden aan de beperkt gerechtigde betrekking tot het
gebruiksgenot van een bepaald goed (erfpacht, erfdienstbaarheid, opstal, appartementsrecht en
vruchtgebruik).
Zekerheidsrecht: Verschaffen geen genot aan de beperkt gerechtigde betrekking tot het
gebruiksgenot van een bepaald goed, maar bieden zekerheid voor een terugbetaling van verstrekt
krediet (pandrecht en hypotheekrecht).
Zakelijke rechten: Alle absolute rechten die enkel op zaken kunnen rusten, geregeld in BW 5.
Goederenrechtelijke rechten: Alle absolute rechten die op zaken en op vermogensrechten kunnen
rusten, geregeld in BW 3.
Kenmerken absolute rechten:
*Absolute werking: Werken tegen iedereen en hebben een exclusieve werking voor de gerechtigde.
*Droit de suite (zaaksgevolg): Het recht zit vastgeplakt aan de zaak waar het betrekking op heeft.
*Geen nadeel van later faillissement: Dit doordat ze separatist zijn.
*Droit de priorité: Het oudste absolute recht heeft prioriteit (Art. 3:21 BW).
Registergoederen (Art. 3:10 BW): Hierbij is inschrijving in het bestemde openbare register vereist.
*Onroerende zaken
*Beperkte rechten op registergoederen
*Te boek gestelde schepen en luchtvaartuigen
Niet-registergoederen: Alle goederen die geen registergoederen zijn.
Botsing van rechten:
*Twee absolute rechten > Het recht dat er als eerste was, heeft voorrang (Art. 3:21 BW).
*Twee relatieve rechten > Wordt eerlijk verdeeld onder de gerechtigde (Art. 3:277, lid 1 BW).
Goederenrecht is een onderdeel van vermogensrecht, terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek
boek 3 en 5.
Vermogensrecht: Het recht over het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die
aan een persoon toekomen, wat onder te verdelen valt in verbintenissenrecht en goederenrecht.
Verbintenissenrecht: Het recht over de overeenkomsten die gesloten worden bij een
vermogensverandering.
Goederenrecht: Het recht dat een bepaalde gradatie van zeggenschap geeft over een goed.
Goederen:
Goederen (Art. 3:1 BW): Alle zaken en vermogensrechten.
Zaken (Art. 3:2 BW): Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.
*Onroerend (Art. 3:3, lid 1 BW):
-Grond
-De nog niet gewonnen delfstoffen
-De met de grond verenigde beplantingen
-Gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd
*Roerend (Art. 3:3, lid 2 BW): Alle zaken die niet onroerend zijn.
Vermogensrechten (Art. 3:6 BW): Zijn rechten die betrekking hebben op zaken, waarbij aan één of
meer van de vereisten voldaan is:
*Het recht moet overdraagbaar zijn.
*Het recht leidt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.
*Het recht is verkregen in ruil voor nu of in de toekomst stoffelijk voordeel.
Relatief vermogensrecht: Alle op geld gewaardeerde rechten die voortvloeien uit het
verbintenissenrecht. Deze werken slechts tegen één of enkele bepaalde personen.
, Absoluut vermogensrecht: Rechten die rusten op goederen die in het beginsel werken tegen
iedereen.
Absolute rechten:
Moederrecht: Het eigendomsrecht en is het meest omvattende recht.
Beperkte rechten (Art. 3:8 BW): Alle andere zeven, afgeleid uit het moederrecht.
Genotsrecht: Verschaffen bevoegdheden aan de beperkt gerechtigde betrekking tot het
gebruiksgenot van een bepaald goed (erfpacht, erfdienstbaarheid, opstal, appartementsrecht en
vruchtgebruik).
Zekerheidsrecht: Verschaffen geen genot aan de beperkt gerechtigde betrekking tot het
gebruiksgenot van een bepaald goed, maar bieden zekerheid voor een terugbetaling van verstrekt
krediet (pandrecht en hypotheekrecht).
Zakelijke rechten: Alle absolute rechten die enkel op zaken kunnen rusten, geregeld in BW 5.
Goederenrechtelijke rechten: Alle absolute rechten die op zaken en op vermogensrechten kunnen
rusten, geregeld in BW 3.
Kenmerken absolute rechten:
*Absolute werking: Werken tegen iedereen en hebben een exclusieve werking voor de gerechtigde.
*Droit de suite (zaaksgevolg): Het recht zit vastgeplakt aan de zaak waar het betrekking op heeft.
*Geen nadeel van later faillissement: Dit doordat ze separatist zijn.
*Droit de priorité: Het oudste absolute recht heeft prioriteit (Art. 3:21 BW).
Registergoederen (Art. 3:10 BW): Hierbij is inschrijving in het bestemde openbare register vereist.
*Onroerende zaken
*Beperkte rechten op registergoederen
*Te boek gestelde schepen en luchtvaartuigen
Niet-registergoederen: Alle goederen die geen registergoederen zijn.
Botsing van rechten:
*Twee absolute rechten > Het recht dat er als eerste was, heeft voorrang (Art. 3:21 BW).
*Twee relatieve rechten > Wordt eerlijk verdeeld onder de gerechtigde (Art. 3:277, lid 1 BW).