H1
Woordgeslacht en lidwoorden:
Het woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig) bepaalt welke lidwoord je gebruikt.
Bij mannelijke en vrouwelijke woorden = de
Onzijdige woorden = het
Onbepaalde woorden = een
Vrouwelijk woorden:
-heid
-ie
-ing
-schap
-teit
-theek
Bij afkortingen is het van belang wat het hoofdwoord is. Bijv. de/het KLM (=de klm, want de
vliegtuigmaatschappij).
H2
Verwijswoord hang af van woordgeslacht
Onzijdige woorden (het-woorden) = zijn en het.
Vrouwelijke de-woorden= haar en zij.
Mannelijke de-woorden= zijn en hij.
- Biologisch geslacht gaat voor, dus het meisje.
Verwijzen naar landen/organisaties
Landen en steden= onzijdig het
Namen van bedrijven en instellingen= zijn (Primark en zijn personeel)
Dit/dat= het-woorden
Deze/die= de-woorden
Dat en wat
Dat= als het terugslaat op een het-woord. (Het boek dat ik las).
Wat= als het terugslaat op een hele zin (hij vertrok, wat niemand verbaasde) en bij
bijvoorbeeld alles wat, het beste wat.