Cellulaire biochemie
Les 1 Celstructuur en Functie 1
Leerdoelen:
- Verschillen en overeenkomsten kunnen benoemen tussen pro- en eukaryote cellen
- De structuur en functie kunnen beschrijven van celorganellen
De structuur en functie kunnen beschrijven van celorganellen
Organellen = celcompartimenten met een specifieke functie.
Nucleus en kernmembraan (de kern):
- Chromatine
DNA met eiwit.
- Nucleolus
synthese van ribosoom onderdelen.
- Kernmembraan
bekleed met Nuclear Lamina. Het membraan is dubbel en gaat over in het endoplasmatisch
reticulum.
- Kernporiën
passage mRNA en eiwitten.
In de celkern vind er DNA synthese plaats. De DNA wordt mRNA. De mRNA wordt getransporteerd
naar het cytosol (= vloeistof waarin de celorganellen drijven). Hier vind m.b.v. ribosomen aminozuren
gemaakt. Een bepaalde aminozuren volgorde is het signaalpeptide (label). Deze aminozuren gaan
met ribosoom richting het ER. De aminozuren zonder het signaalpeptide blijven in het cytoplasma,
dit worden cytoplasmatische eiwitten.
Endoplasmatisch reticulum:
De aminozuren met signaalpeptide gaan richting het ER. Op de weg hiernaar toe bindt het
signaalpeptide met SRP. De SRP bindt aan een receptor, deze knipt het signaalpeptide van de
aminozuurrij af in de lumen (=binnenste in het ER). Na het afknippen van het signaalpeptide gaat de
eiwitsynthese verder. Dit zijn secretie of membraaneiwitten. De membraaneiwitten gaan richting het
membraan. De secretie-eiwitten worden via de transportvesicel naar het Golgi-apparaat vervoerd.
Signaal peptide
SRP
Cytosol
Receptor voor SRP
Lumen van
het ER
,In het ER vindt er glycosylering (= koppelen van suikergroepen) plaats. Het is een enzymatisch proces
waarbij suikergroepen gekoppeld worden aan een eiwit. De functie hiervan is herkenning,
bescherming tegen afbraak en het verbeteren van de oplosbaarheid. Glycosylering vindt plaats aan
de lumenale kant i.v.m. beschikbaarheid enzym complex en suikerboom.
In het ER vindt er ook zwavelbrugvorming plaats. Het zijn covalente bindingen tussen -SH groepen
van cysteine aminozuren. De functie hiervan is het verstevigen van de tertiaire structuur. Hoe maak
je de S-S bindingen? Er is een redox reactie en enzymen voor nodig. Het ER lumen bevat redox
enzymen en een omgeving die gunstig is voor het maken van S-S bindingen. De H+ gaan naar het
cytoplasma.
Het gladde ER
Synthese van lipiden (maar niet van het membraan)
Metabolisme koolhydraten
Opslag van calcium
Ontgiften
Afsplitsen van vesicles met gemaakte eiwitten.
Het ruwe ER
Het eiwittransport gaat via blaasjes. Deze blaasjes noemen we transport vesicles. Eiwitten gaan in
een uitstupling van het membraan zitten. Het gevormde blaasje gaat door het cytosol naar zijn doel.
Hier gaat het blaasje naar het membraan, er ontstaat een instulping. De eiwitten zijn bij het doel
aangekomen.
Golgi apparaat
- een stapel platte zakjes
- Een nieuwe laag ontstaat aan de cis-zijde door vesicles van het ER
- Aan de trans-zijde verdwijnt een laag door het versturen van vesicles met gesorteerde
producten naar de juiste bestemming
- In de cisternae worden eiwitten aangepast (getrimd of glycosylering) en gesorteerd naar de
juiste bestemming
Golgi splitst baasjes af met zure hydrolasen. Lysosomen zijn nodig voor het verteren van materiaal
van buiten de cel of autografie van kapotte celorganellen.
(Vacuole)
- Stevigheid
- Celstrekking/groei
- Opslag voedsel, organische stoffen, anorganische stoffen, afvalstoffen, pigmenten
, Les 2
Herhaling les 1:
Eukaryoten Prokaryoten
Kern Geen kern
Organellen Geen organellen
Mitochrondriën -
Organellen hebben een membraan. Zo kunnen ze een intern milieu creëren, niet elke organel heeft
dezelfde pH, zo kunnen ze ook specifieke functies hebben.
Endomembraan systeem >
- Kernmembraan
- ER
- Golgi-apparaat
- Plasmamembraan
- Transport vesicles
Les 2
Cytoskelet
Het is een dynamisch netwerk van draden door het cytoplasma heen. Ze bestaan uit verschillende
soorten polymeren van eiwitten in cellen.
Vorm en stevigheid
Cel bewegingen
Het cytoskelet bestaat uit 3 soorten vezels
1. Microtubules (MT)
Ze bestaan uit tubuline. Ze zijn betrokken bij de beweging van:
- Organellen en vesicles
Motoreiwitten (John) zetten ‘stapjes’ over de microtubuls. De eiwitten dragen vesicles.
- Chromosomen
Microtubuli groeien vanuit het centrosoom (= spoelfiguur). Het centrosoom bestaat uit 2
centrioles (9x3 microtubuli organisatie). Tijdens mitose wordt het centrosoom verdubbeld.
Het centrosoom noemt men ook wel het MT organising center.
- Flagellen (= een organel dat dient voor de voortbeweging) en ciliën (= een dunne
draadachtige uitsteeksels van de celwand).
Een flagel is omgeven door het plasmembraan en stevig verankerd in de cel, het is alleen een
9+2x2 organisatie.
Dyneine is het motoreiwit bij de microtubules, die bewegen ten opzicht van elkaar. Om te
voorkomen dat het uit elkaar valt zijn er cross-linking eiwitten die ervoor zorgen dat de microtubuli
buigt i.p.v. uit elkaar gaan.
Les 1 Celstructuur en Functie 1
Leerdoelen:
- Verschillen en overeenkomsten kunnen benoemen tussen pro- en eukaryote cellen
- De structuur en functie kunnen beschrijven van celorganellen
De structuur en functie kunnen beschrijven van celorganellen
Organellen = celcompartimenten met een specifieke functie.
Nucleus en kernmembraan (de kern):
- Chromatine
DNA met eiwit.
- Nucleolus
synthese van ribosoom onderdelen.
- Kernmembraan
bekleed met Nuclear Lamina. Het membraan is dubbel en gaat over in het endoplasmatisch
reticulum.
- Kernporiën
passage mRNA en eiwitten.
In de celkern vind er DNA synthese plaats. De DNA wordt mRNA. De mRNA wordt getransporteerd
naar het cytosol (= vloeistof waarin de celorganellen drijven). Hier vind m.b.v. ribosomen aminozuren
gemaakt. Een bepaalde aminozuren volgorde is het signaalpeptide (label). Deze aminozuren gaan
met ribosoom richting het ER. De aminozuren zonder het signaalpeptide blijven in het cytoplasma,
dit worden cytoplasmatische eiwitten.
Endoplasmatisch reticulum:
De aminozuren met signaalpeptide gaan richting het ER. Op de weg hiernaar toe bindt het
signaalpeptide met SRP. De SRP bindt aan een receptor, deze knipt het signaalpeptide van de
aminozuurrij af in de lumen (=binnenste in het ER). Na het afknippen van het signaalpeptide gaat de
eiwitsynthese verder. Dit zijn secretie of membraaneiwitten. De membraaneiwitten gaan richting het
membraan. De secretie-eiwitten worden via de transportvesicel naar het Golgi-apparaat vervoerd.
Signaal peptide
SRP
Cytosol
Receptor voor SRP
Lumen van
het ER
,In het ER vindt er glycosylering (= koppelen van suikergroepen) plaats. Het is een enzymatisch proces
waarbij suikergroepen gekoppeld worden aan een eiwit. De functie hiervan is herkenning,
bescherming tegen afbraak en het verbeteren van de oplosbaarheid. Glycosylering vindt plaats aan
de lumenale kant i.v.m. beschikbaarheid enzym complex en suikerboom.
In het ER vindt er ook zwavelbrugvorming plaats. Het zijn covalente bindingen tussen -SH groepen
van cysteine aminozuren. De functie hiervan is het verstevigen van de tertiaire structuur. Hoe maak
je de S-S bindingen? Er is een redox reactie en enzymen voor nodig. Het ER lumen bevat redox
enzymen en een omgeving die gunstig is voor het maken van S-S bindingen. De H+ gaan naar het
cytoplasma.
Het gladde ER
Synthese van lipiden (maar niet van het membraan)
Metabolisme koolhydraten
Opslag van calcium
Ontgiften
Afsplitsen van vesicles met gemaakte eiwitten.
Het ruwe ER
Het eiwittransport gaat via blaasjes. Deze blaasjes noemen we transport vesicles. Eiwitten gaan in
een uitstupling van het membraan zitten. Het gevormde blaasje gaat door het cytosol naar zijn doel.
Hier gaat het blaasje naar het membraan, er ontstaat een instulping. De eiwitten zijn bij het doel
aangekomen.
Golgi apparaat
- een stapel platte zakjes
- Een nieuwe laag ontstaat aan de cis-zijde door vesicles van het ER
- Aan de trans-zijde verdwijnt een laag door het versturen van vesicles met gesorteerde
producten naar de juiste bestemming
- In de cisternae worden eiwitten aangepast (getrimd of glycosylering) en gesorteerd naar de
juiste bestemming
Golgi splitst baasjes af met zure hydrolasen. Lysosomen zijn nodig voor het verteren van materiaal
van buiten de cel of autografie van kapotte celorganellen.
(Vacuole)
- Stevigheid
- Celstrekking/groei
- Opslag voedsel, organische stoffen, anorganische stoffen, afvalstoffen, pigmenten
, Les 2
Herhaling les 1:
Eukaryoten Prokaryoten
Kern Geen kern
Organellen Geen organellen
Mitochrondriën -
Organellen hebben een membraan. Zo kunnen ze een intern milieu creëren, niet elke organel heeft
dezelfde pH, zo kunnen ze ook specifieke functies hebben.
Endomembraan systeem >
- Kernmembraan
- ER
- Golgi-apparaat
- Plasmamembraan
- Transport vesicles
Les 2
Cytoskelet
Het is een dynamisch netwerk van draden door het cytoplasma heen. Ze bestaan uit verschillende
soorten polymeren van eiwitten in cellen.
Vorm en stevigheid
Cel bewegingen
Het cytoskelet bestaat uit 3 soorten vezels
1. Microtubules (MT)
Ze bestaan uit tubuline. Ze zijn betrokken bij de beweging van:
- Organellen en vesicles
Motoreiwitten (John) zetten ‘stapjes’ over de microtubuls. De eiwitten dragen vesicles.
- Chromosomen
Microtubuli groeien vanuit het centrosoom (= spoelfiguur). Het centrosoom bestaat uit 2
centrioles (9x3 microtubuli organisatie). Tijdens mitose wordt het centrosoom verdubbeld.
Het centrosoom noemt men ook wel het MT organising center.
- Flagellen (= een organel dat dient voor de voortbeweging) en ciliën (= een dunne
draadachtige uitsteeksels van de celwand).
Een flagel is omgeven door het plasmembraan en stevig verankerd in de cel, het is alleen een
9+2x2 organisatie.
Dyneine is het motoreiwit bij de microtubules, die bewegen ten opzicht van elkaar. Om te
voorkomen dat het uit elkaar valt zijn er cross-linking eiwitten die ervoor zorgen dat de microtubuli
buigt i.p.v. uit elkaar gaan.