bewegingsonderwijs voor de basisschool.
1 Kijk op bewegingsonderwijs
Waarom bewegingsonderwijs? Kunnen meedoen aan bewegingsactiviteiten geeft
kinderen de mogelijkheid met andere kinderen te spelen en zich te ontwikkelen op
allerlei terreinen buiten het bewegen.
Bewegen is iets fundamenteels in het bestaan van kinderen.
Veel activiteiten die kinderen buiten schooltijd kunnen doen, zijn bewegingsactiviteiten.
Het is belangrijk dat kinderen met een ‘breed’ spectrum beken zijn en mee kunnen doen.
brede handelingsbekwaamheid verwerven.
Kerndoelen (wetgever) = hierin staan de gebieden genoemd waarin kinderen
geïntroduceerd behoren te worden.
Kinderen moeten in school leren om activiteiten zelfstandig te spelen.
Handelen volgens de regels.
Eigen regelovertreding kenbaar maken + andere hierop aanspreken.
Even sterke groepen maken.
Kennismaken met verschillende taken en functies.
Leren omgaan met verschillen in vaardigheid.
Bewegingsactiviteiten blijven belangrijk ook op latere leeftijd. Vanuit deze activiteiten
terugredenerend kom je voor kinderen van 4 tot 12 jaar tot bepaalde, passende
activiteiten.
Bewegen is belangrijk voor lichamelijke ontwikkeling en gezondheid. Lessen (2 a 3 keer
per week) bewegingsonderwijs leveren geen rechtstreekse bijdrage hieraan, maar een
indirecte, namelijk als het kinderen stimuleert ook buiten schooltijd te bewegen.
Legitimering; voorbereiding voor deelname aan de bewegingscultuur voor nu en voor
later.
Doelstelling bewegingsonderwijs
1. Leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten.
2. Leren met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties.
3. Leren op eigen wijze met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties.
Criteria bewegingsactiviteiten opnemen in het aanbod bewegingsonderwijs:
Gaat het om een activiteit waarin kinderen gedurende langere tijd zich bewegend
kunnen ontwikkelen?
Gaat het om een activiteit die voor ieder kind toegankelijk is?
Gaat het om een activiteit die bepaalde groepen kinderen alleen via het onderwijs
leren?
Regels en arrangementen veranderen zodat er genoeg wordt bewogen en geleerd.
, Didactiek = keuzes die de leerkracht maakt en hoe die keuzes onderling met elkaar
samenhangen.
Methodiek = gekozen bewegingsactiviteit.
Invulling algemene doelstellingen:
Organiseren van een Optimaliseren van een Ontplooien van de (eigen)
bewegingsactiviteit. bewegingsactiviteit. wijze van deelname aan een
bewegingssituatie.
Doelstelling Leren met anderen deel te (Beter) leren deelnemen Leren op eigen wijze met
nemen aan een aan anderen deel te nemen aan
bewegingssituaties. (d.m.v. bewegingsactiviteiten. bewegingssituaties.
inrichten, instrueren en
organiseren)
Doelen Reguleringsdoelen. Bewegingsdoelen/ Belevingsdoelen.
uitvoeringsdoelen.
Leerkracht Het op gang houden van de Het vergroten van de Het waarderen van de
perspectief les. bewegingsmogelijkheden beleving van kinderen.
van de kinderen.
Vraag die je Hoe loopt de organisatie? Hoe lukt de activiteit? Hoe beleven de kinderen de
jezelf kan stellen bewegingssituatie?
3 fases van lesgeven = cyclisch proces:
1. Voorbereiden.
2. Begeleiden (uitvoeren).
3. Evalueren.
Een goede evaluatie van een les is vaak de beste voorbereiding voor een nieuwe les.
, Voorbereiden
Doelstelling
Methode Lesinhoud AARDE = metafoor voor een vruchtbare, rijke en
Standaardmethoden = per les leerzame bewegingssituatie, waarin veel te beleven
uitgeschreven wat er aangeboden moet valt.
worden. Activiteitsomschrijving = wat er bewegend gaat
Voordeel: gebeuren, de bewegingsactiviteit in een paar korte
Voorbereidingsgemak. zinnen de kern van het bewegingsverloop aangeven.
Breed aanbod van Arrangement = opstelling van materialen en
bewegingssituaties. personen.
Nadeel: Basismateriaal.
Weinig passen bij de specifieke Regelmateriaal.
omstandigheden van de school. Deelnemers (functies).
Weinig ruimte voor inbrengen Opstelling.
van kinderen of leerkracht. Regels = afspraken over functies en functiewisseling.
Startregel
Open methoden = algemene richtlijnen. Stopregel
De wijze waarop het startaanbod wordt Functieregel
uitgevoerd bepaalt het vervolg. Wisselregel
Doelen = datgene wat de leerkracht beoogt te
bereiken. SMART-principe stelt eisen aan een
doel of doelen bij een bepaalde activiteit.
Specifiek
Specifieke beginsituatie Meetbaar
Negatieve inperkende Acceptabel
functie. Realistisch
Gericht op de school of Tijdgeboden.
op een bepaalde les. Extra’s = wat je achter de hand houdt om iets een
stapje moeilijker of makkelijker te maken. Leerhulp
+ vervolgmogelijkheden koppelen aan 3 doelen:
1. Meer of minder zelfstandig reguleren van de
activiteit.
2. Makkelijker of moeilijker maken van de
bewegingssituatie.
3. Verminderen of bekrachtigen van de beleving.