vMV04-00
Doelen periode 4
Na afloop van dit studieonderdeel is de student in staat om:
M.b.t. de anatomie:
- Anatomische structuren van de tractus uropoëticus te benoemen met de medische
nomenclatuur.
- De ligging van anatomische structuren van de tractus uropoëticus t.o.v. elkaar te
beschrijven m.b.v. de medische nomenclatuur.
- De anatomische structuren (zoals vermeld in de trefwoordenlijst) van de tractus
uropoëticus op een MBRT afbeelding kunnen benoemen.
M.b.t. Biodistributie:
- De orgaanstelsels te noemen die een rol spelen binnen de biodistributie.
- De lichaamscompartimenten die binnen de fysiologie worden onderscheiden te noemen.
- De transportprocessen tussen de lichaamscompartimenten te noemen.
- Een verklaring te geven over de verdeling.
M.b.t. Fysiologie Nieren:
- Een voorstelling te maken van de microscopische anatomie van de nier.
- Drie basisprocessen van de nier te noemen.
- De rol van de basisprocessen te beschrijven in het handhaven van de homeostase van
natrium en water.
- Het proces ‘clearance’ te omschrijven en uit te leggen hoe de basisprocessen bijdragen aan
de clearance van een stof.
- Onderwijsbronnen te gebruiken om de fysiologie van de nieren te bestuderen en zich eigen
te maken.
M.b.t. Pathofysiologie en Pathologie Nieren:
- De terminologie die wordt gebruikt om pathofysiologische processen te beschrijven te
hanteren.
- De symptomen en verschijnselen bij de meest voorkomende nieraandoeningen te
beschrijven.
- Van de meest voorkomende ziektebeelden het pathofysiologisch proces te beschrijven.
- De relatie tussen hypertensie en de nierfunctie te beschrijven.
- Het gevolg van het gebruik van diuretica op de nierfunctie aan te geven.
- Pathologie van de tractus uropoëticus te herkennen.
- De onderzoeks- en behandelmethodiek te beschrijven.
MEDISCHE VAKKEN PERIODE 4 KYARA KUIPER
,vMV04-01
Na afloop van dit studieonderdeel is de student in staat:
- De orgaanstelsels te noemen die een rol spelen binnen de biodistributie.
- De lichaamscompartimenten die binnen de fysiologie worden onderscheiden te noemen.
- De transportprocessen tussen de lichaamscompartimenten te noemen.
Biodistributie is een proces noodzakelijk voor het instant houden van
homeostasis.
Eencellige organismen zijn afhankelijk van directe omgeving en zal proberen om de samenstelling van
de cel instant te houden door het controleren van de transport van stoffen de cel in en uit directe
omgeving.
- Nadeel erg afhankelijk van de omgeving en beperkt de mogelijkheden om te overleven.
Meercellige organismen zijn eencellige in een compartiment. De directe omgeving “milieu interne” is
controleerbaar en contrast te houden; temperatuur, voedingsstoffen, afvalstoffen, zuurtegraad en
zuurstof/CO2 concentratie (homeostase).
Homeostase wordt in het lichaam door verschillende systemen geregeld:
Tractus digestivus – voedingsstoffen.
Tractus respiratorius – zuurstof & CO2 concentratie.
Tractus uropoëticus – afvalstoffen, zoutconcentratie & bloeddruk.
Tractus circulatorius – vervoer & bloeddruk.
Eencellige organisme – omgeving.
Lichaamscel – milieu interne (bovenstaande stelsels).
Transportmechanismen: diffusie, via transportmolecuul (eiwit) en osmose.
Diffusie: moleculen bewegen op een random wijze door een vloeistof of gas.
- De concentratie is overal gelijk binnen het volume vloeistof of gas.
- Gelijke verdeling van moleculen.
- One-way flux (2x) net-flux (downhill).
- Afhankelijk van temperatuur, oppervlakte scheidingsvlak, molecuulmassa, tijd neemt toe met
afstand (kwadratisch) en medium (gas of vloeistof).
MEDISCHE VAKKEN PERIODE 4 KYARA KUIPER
, Diffusie de cel in en uit is selectief; celmembraan is een dubbele vetlaag (niet polair).
- Niet polair = snelle diffusie (O2 en CO2).
- Polair (vaak biochemische reactie) = diffusie is moeilijk.
Diffusie door eiwitkanalen: meer diffusie dan verwacht op basis van polariteit (Na+, K+, Cl-, Ca++).
- Per cel verschillende permeabiliteit.
- Kanalen openen of sluiten door:
o Binding van moleculen, potentiaalverschil en mechanische factoren (gerekt).
Transport molecuul (eiwit):
- Binding van molecuul aan transporteiwit.
- Verandering van vorm.
- Deeltje naar binnen.
- Loslaten.
Transport is afhankelijk van:
- Concentratieverschil in te vervoeren stof.
- Aantal transporteitwitten.
- Verzadiging van transporteiwitten.
- Snelheid van verandering van vorm van eiwitten.
Gefaciliteerde diffusie (downhill):
- Zonder energie, met bindingseiwit (transportkanaal) en bindingseiwit bepaalt maximale flux.
Actief transport (up-hill).
Primair actief transport.
- Kost energie in de vorm van ATP.
- Voorbeeld Na-K pomp 3Na+ eruit = 2K+ erin.
- Twee gradiënten concentratiegradiënt en elektrische gradiënt.
Secundair actief transport.
- Ion van hoge naar lage concentratie energie komt vrij voor up-hill transport van andere
stoffen.
- Gekoppeld transport CO-transport (zelfde richting als ion) & counter-transport
(tegenovergesteld richting als een ion).
MEDISCHE VAKKEN PERIODE 4 KYARA KUIPER