Geschiedenis Samenvatting H5
5.1 Industrie en samenleving
De industrie begon in Groot-Brittannië. Er was een enorme bevolkingsgroei en schepen
vanuit India en Amerika brachten katoen naar de haven van Liverpool. Katoen werd daar in
fabrieken tot textiel verwerkt. De producten werden in Groot-Brittannië vervoerd
doormiddel van kanalen en spoorlijnen. Voor passagiersvervoer tussen Amerika en Europa
werden stoomschepen gebruikt.
Vanaf het jaar 1800 wordt de moderne tijd genoemd, omdat er veel in het leven van
Europeanen veranderd. Mensen gingen werken in de industrie (Industriële Revolutie),
handarbeid werd vervangen door machines, mensen reisden met de trein en werkten in de
stad. Ook waren de straten verlicht. Er waren ook nieuwe producten zoals, lucifers,
blikvoedsel en telefoons
Als gevolg van de industriële revolutie nam de productie van de nijverheid sterk toe.
Ondernemers in Engeland verbeterden hun werktuigen en werkmethoden. De belangrijkste
uitvinding was de stoommachine door Thomas Newcomen. Hij verbrande steenkool en
daardoor ontstond stoom en die stoom laat de machine werken. De stoommachine werd
gebruikt in mijnen en nadat James Watt een betere had ontwikkeld ook in de
textielnijverheid.
Omstreeks 1750 werd het spinnenwiel en weefgetouw vervangen door spin/weefmachines
die werden aangesloten op watermolens bij rivieren. In 1800 werden die machines
aangedreven door stoommachines. Ook werd het Engelse wol vervangen door Amerikaans
katoen. Vanaf 1830 versnelde de industrialisatie door de opkomst van de stoomtrein en het
stoomschip. Voor de bouw daarvan waren meer steenkoolmijnen, ijzerfabrieken en
machinefabrieken nodig. Groot-Brittannië werd in 1850 de werkplaats van de wereld
genoemd, omdat het textiel, machines en andere industrieproducten exporteerde. Pas na
1850 vond de industriële revolutie plaats in andere westerse landen. In Holland, Brabant en
Twente werd textielindustrie toen belangrijk.
Vanaf 1870 kwam aardolie op als energiebron en het sterkere staal werd vaker gebruikt dan
ijzer. Ook ontstonden er nieuwe industrieën zoals de chemische industrie (kunstmest en
plastic werd daar gemaakt) en de voedingsmiddelenindustrie. De gloeilamp werd toen ook
ontwikkeld, daarmee kon elektrisch licht gemaakt worden. Thomas Edison had de gloeilamp
uitgevonden in de VS.
In 1900 werkte 50 procent van de Britten in de industriesector en nog maar 9 procent in de
landbouwsector. Door de uitbreiding van de handel en transport groeide de dienstensector.
Dit allemaal bij elkaar is een industriële samenleving waarin meer dan de helft van de
inwoners in steden woonde. Door de welvaart en de enorme voedselproductie groeide de
bevolking. De 19e eeuw wordt de tijd van de burgers en de stoommachines genoemd. De
bourgeoisie kreeg steeds meer invloed op de samenleving en handelskapitaalisme werd
vervangen door industrieel kapitalisme. De persoonlijke band met werknemers vervaagde.
5.1 Industrie en samenleving
De industrie begon in Groot-Brittannië. Er was een enorme bevolkingsgroei en schepen
vanuit India en Amerika brachten katoen naar de haven van Liverpool. Katoen werd daar in
fabrieken tot textiel verwerkt. De producten werden in Groot-Brittannië vervoerd
doormiddel van kanalen en spoorlijnen. Voor passagiersvervoer tussen Amerika en Europa
werden stoomschepen gebruikt.
Vanaf het jaar 1800 wordt de moderne tijd genoemd, omdat er veel in het leven van
Europeanen veranderd. Mensen gingen werken in de industrie (Industriële Revolutie),
handarbeid werd vervangen door machines, mensen reisden met de trein en werkten in de
stad. Ook waren de straten verlicht. Er waren ook nieuwe producten zoals, lucifers,
blikvoedsel en telefoons
Als gevolg van de industriële revolutie nam de productie van de nijverheid sterk toe.
Ondernemers in Engeland verbeterden hun werktuigen en werkmethoden. De belangrijkste
uitvinding was de stoommachine door Thomas Newcomen. Hij verbrande steenkool en
daardoor ontstond stoom en die stoom laat de machine werken. De stoommachine werd
gebruikt in mijnen en nadat James Watt een betere had ontwikkeld ook in de
textielnijverheid.
Omstreeks 1750 werd het spinnenwiel en weefgetouw vervangen door spin/weefmachines
die werden aangesloten op watermolens bij rivieren. In 1800 werden die machines
aangedreven door stoommachines. Ook werd het Engelse wol vervangen door Amerikaans
katoen. Vanaf 1830 versnelde de industrialisatie door de opkomst van de stoomtrein en het
stoomschip. Voor de bouw daarvan waren meer steenkoolmijnen, ijzerfabrieken en
machinefabrieken nodig. Groot-Brittannië werd in 1850 de werkplaats van de wereld
genoemd, omdat het textiel, machines en andere industrieproducten exporteerde. Pas na
1850 vond de industriële revolutie plaats in andere westerse landen. In Holland, Brabant en
Twente werd textielindustrie toen belangrijk.
Vanaf 1870 kwam aardolie op als energiebron en het sterkere staal werd vaker gebruikt dan
ijzer. Ook ontstonden er nieuwe industrieën zoals de chemische industrie (kunstmest en
plastic werd daar gemaakt) en de voedingsmiddelenindustrie. De gloeilamp werd toen ook
ontwikkeld, daarmee kon elektrisch licht gemaakt worden. Thomas Edison had de gloeilamp
uitgevonden in de VS.
In 1900 werkte 50 procent van de Britten in de industriesector en nog maar 9 procent in de
landbouwsector. Door de uitbreiding van de handel en transport groeide de dienstensector.
Dit allemaal bij elkaar is een industriële samenleving waarin meer dan de helft van de
inwoners in steden woonde. Door de welvaart en de enorme voedselproductie groeide de
bevolking. De 19e eeuw wordt de tijd van de burgers en de stoommachines genoemd. De
bourgeoisie kreeg steeds meer invloed op de samenleving en handelskapitaalisme werd
vervangen door industrieel kapitalisme. De persoonlijke band met werknemers vervaagde.