democratische revoluties
– De Verlichti ng (1650-1789)
Het rationalisme (staat tegenover het empirisme) leidde in 1650 tot het begin van de Verlichting. In
deze tijd werden allerlei dingen ter discussie gesteld. Verlichte denkers waren optimistisch en er
heerste een vooruitgangsgedachte. Veel mensen pleitten ook voor tolerantie en dachten na over de
scheiding van kerk en staat. Verlichtingsdenkers dachten ook na over de standensamenleving. Ze
stelden dat iedereen bepaalde natuurrechten had, waardoor iedereen gelijk was.
Droit divin = het goddelijke recht op grond waarvan de vorst absolute macht kon hebben.
Filosofen en de Verlichting:
Immanuel Kant: typeerde de Verlichting met de uitspraak “sapere aude” en beschreef de
gevaren van rationaliteit.
Spinoza: het goddelijke wordt alleen geopenbaard in de natuur, niet in iets menselijks als de
Bijbel.
Voltaire: betwijfelde of ongeletterde mensen wel in staat waren tot kritisch denken.
John Locke: meende dat burgerrechten ook in een monarchie gewaarborgd konden worden
en schreef vooral over de Engelse situatie met een sterker parlement. Net als Rousseau
ondermijnde hij de absolute monarchie door hun ideeën over een sociaal contract en Locke
over het recht van verzet.
Jean-Jacques Rousseau: hij dacht radicaler, meer vanuit Frankrijk. Net als Locke ondermijnde
hij de absolute monarchie door hun ideeën over een sociaal contract en Rousseau over
volkssoevereiniteit.
→ meer over de filosofen vanaf blz. 38.
Sommige mensen/landen omarmden de Verlichte ideeën zonder het absolutisme los te laten. Dit
heet verlicht absolutisme.
Memo examenkatern | VWO | 4e editite