MAW H12-16
Economisch kapitaal: financieel bezit of een hoog inkomen
Sociaal kapitaal: connecties, netwerken, de graad van eer en respect die een groep geniet
Cultureel kapitaal: culturele competenties, waaronder kennis, houdingen, opvattingen en smaak die kenmerkend
zijn voor hoge sociale posities.
Staatsvorming = de institutionalisering van een politieke macht tot een staat
Interne soevereiniteit: de staat wordt door de bevolking erkend als het hoogste gezag op het grondgebied van de
staat
Interne soevereine macht is er als die
1) Heerst over een bevolking
2) Een bepaald grondgebied beheerst
3) Daar een belasting- en geweldsmonopolie heeft
Externe soevereiniteit: of de staat wordt erkend door andere staten
Fragiele/falende staten: staten waar geen interne soevereiniteit is. De staat kan lastig zijn grondgebied
beheersen, de veiligheid van burgers garanderen. Twee kenmerken waartoe een fragiele staat niet in staat is:
1) Interne rechtsorde handhaven
- Het wordt een anarchie: een land zonder politiek bestuur
2) Openbare diensten zoals medische zorg, onderwijs en brandweer kunnen niet meer geleverd worden
Voorbeelden fragiele staten: ontstane staten na dekolonisatie na tweede wereldoorlog. Na koude oorlog hadden
veel staten intrastatelijke conflicten (burgeroorlog) en weinig landen hadden interstatelijke conflicten (tussen
staten).
Staat: er is een interne soevereine macht die
1) Regeert over een groep mensen
2) Binnen een bepaald grondgebied
3) Het geweldsmonopolie en belastingmonopolie bezit
4) Er is geen externe soevereiniteit (staatsgezag is ondergeschikt aan dat van andere staten)
3 processen bij staatsvorming:
1) Depersonalisering: besluiten worden niet genomen door mensen maar dooor bepaalde functies
2) Formalisering: rechten en plichten worden vastgelegd in wetten en contracten en de handhaving wordt
gewaarborgd door de overheid
3) Integratie: staat en samenleving worden verworven doordat de staat beschermt en de samenleving
belastingen betaald om de staat te laten functioneren
Institutionalisering = het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels
vastgelegd wordt in standaard gedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties
reguleren.
Politieke institutie: complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun
onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.
Politiek = wat bepaalt hoe er in de samenleving omgegaan wordt met waarden en belangen:
- Het bepalen van waarden en belangen in een samenleving
- Het hebben van gezag, geaccepteerd door de bevolking.
Politics (debat) = de strijd om de macht, waarbij
actoren vanuit hun ideologie de samenleving willen
inrichten.
Polity (systeem) = de manier waarop de politiek in een
samenleving georganiseerd is met bijbehorende
instellingen en instituties (structuur)
Policy (beleid) = de plannen die gemaakt worden met
bijbehorende middelen
In Nederland:
1
, MAW H12-16
- Wetgevende macht: kabinet én parlement
o Tweede kamer obv initiatiefrecht
- Uitvoerende macht: kabinet en ambtenaren
- Rechtsprekende macht: rechters
Poldermodel = de Nederlandse variant van het consensus- of harmoniemodel. Conflicten behoren te worden
opgelost door compromissen te sluiten in onderhandelingen.
Functies politieke partijen:
- Rekrutering en selectie: het werven en opleiden van mensen tot nieuwe politici en het voordragen van
mensen voor politieke functies
- Articulatie: het inventariseren van wensen, eisen en belangen vanuit de samenleving en dit op de
politieke agenda plaatsen.
- Participatie: het interesseren van mensen om politiek actief te worden
- Aggregatie: het afwegen van wensen, eisen en belangen
- Communicatie: een brug vervullen tussen de overheid en de burger
Verschil pressiegroepen en politieke partijen:
- Pressiegroepen hebben gene kandidaten bij verkiezingen
- Pressiegroepen zijn gericht op één terrein van de samenleving
Politici op sociale media maken gebruik van:
- Framing: dominante probleemdefinitie bepalen. Praten over een bepaald onderwerp op een manier die
hun mening versterkt.
- Priming: eigenaar worden van een thema. Ze doen alsof ze zelf expert zijn en de ideale oplossing weten
Macht = het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de
handelingsmogelijkheden van andere te beperken of te vergroten.
= relatief
- Niet alleen hoeveelheid machtsbronnen maar ook kwaliteit
- Altijd tov van andere landen
= dynamisch
- Law of anticipated reactions: theorie die kritisch is over besluitvormingsmethode
- Actoren laten hun macht niet altijd transparant zien
o Bepalen hoe ze hun macht inzetten en die mogelijkheden zijn niet altijd zichtbaar
Machtsbronnen
- Economische schaarse goederen
- Cognitieve waardevolle kennis
- Politiekelegitiem uitoefenen dwang
- Affectief emotionele binding
Soorten
- Formeel
- Informeel
Gezag = legitieme macht, moet voortdurend gehandhaafd worden en is verworven door langdurige individuele
inspanning en moet door anderen gerespecteerd worden zodat anderen die beslissingen accepteren
Het meten van macht
1) Besluitvormingsmethode: macht is invloed hebben op de uitkomst van besluitvormingsprocessen.
Verloop, inbreng en invloed door actoren wordt bestudeerd
2) Positiemethode: focust op positie van staten bij internationale organisaties. Wie mag in welk netwerk
meepraten en dus invloed hebben
3) Inventariseren machtsbronnen waarover staten beschikken voorbeeld militaire budget, aantal
wapensystemen, soldaten, grootte economie, economische groei, geografische ligging, grootte
landoppervlak, kenmerken van de bevolking, politieke instituties en relaties met andere landen
2
, MAW H12-16
Socialisatie = het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar
mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met mensen
( het je eigen maken van een cultuur)
Functies socialisatie:
o Continuering van de cultuur
o Verandering van de cultuur
o Identificatie met de cultuurgroep
o Identiteitsontwikkeling van het individu
o Gedragsregulering: gedrag van groepsleden wordt voorspelbaar
Politieke socialisatie = jouw beeld van de ideale samenleving en wat normaal gevonden wordt bij
besluitvorming
o Politieke systeem zoals parlementaire democratie draagt bij. Hierin worden normen en waarden
overgedragen zoals belangenafweging, compromissen sluiten en samenwerking
o Zorgt voor participatiebereidheid en voortbestaan politieke systeem
Primair: gebeurt persoonlijk en in informele groepen (sociale huid)
Secundair: in formele omstandigheden waar collectieve rituelen een belangrijke rol spelen (sociale
kleren)
Tertiair: waarden en normen worden impliciet overgedragen door anonieme socialisatoren
Sociale cohesie = het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar
hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars
welzijn en een beroep op anderen kunnen doen. Wordt versterkt door
1) Wederzijdse afhankelijkheid (of eigenbelang)
2) Dwang (of macht)
3) Gedeelde normen en waarden (saamhorigheidsbesef)
Sociale institutie = een complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun
onderlinge relaties reguleren
- Voorbeeld: tradities met bijbehorende mythen
- Maakt gedrag van mensen voorspelbaar
- Zorgt voor stabiliteit in sociale interactie door patronen
- Kenmerken
o Lange traditie
o Vrij stabiel, maar relatief veranderlijk en veranderbaar omdat het gedragspatronen van mensen
betreft
o Hebben ‘eigen realiteit’: het individu kan ze niet in zijn eentje veranderen en ze bezitten een
soort dwangkarakter
o Berusten vaak op gezag
Cultuur = het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid
van een groep of samenleving hebben verworven.
Politieke cultuur = het geheel van politieke relevante tradities, kennis, opvattingen en oordelen die
kenmerkend zijn voor een land, maar ook voor groepen daarbinnen en voor groepen/organisaties die
landsgrenzen doorkruizen.
Cultuurdimensies van Hofstede:
1) Grote machtsafstand vs kleine machtsafstand
De mate waarin minder machtige leden accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is
2) Individualistisch vs collectivistisch
Als groepsbelang vóór het individuele belang wordt gesteld en individuen vanaf hun geboorte worden
opgenomen in sterke, hechte groepen.
3) Lage onzekerheidsvermijding vs hoge onzekerheidsvermijding
De mate waarin de dragers van een cultuur zich bedreigd boelen door onzekere of onbekende situaties.
Dit is te zien in de behoefte aan voorspelbaarheid en formele en informele regels
4) Langetermijngerichtheid vs kortetermijngerichtheid
Langetermijn is gekenmerkt door streven naar toekomstige beloning door middel van volharding en
spaarzaamheid. Kortetermijn is respect voor traditie, voorkomen van gezichtsverlies en voldoen aan
sociale verplichtingen.
5) Masculien vs feminien
3
Economisch kapitaal: financieel bezit of een hoog inkomen
Sociaal kapitaal: connecties, netwerken, de graad van eer en respect die een groep geniet
Cultureel kapitaal: culturele competenties, waaronder kennis, houdingen, opvattingen en smaak die kenmerkend
zijn voor hoge sociale posities.
Staatsvorming = de institutionalisering van een politieke macht tot een staat
Interne soevereiniteit: de staat wordt door de bevolking erkend als het hoogste gezag op het grondgebied van de
staat
Interne soevereine macht is er als die
1) Heerst over een bevolking
2) Een bepaald grondgebied beheerst
3) Daar een belasting- en geweldsmonopolie heeft
Externe soevereiniteit: of de staat wordt erkend door andere staten
Fragiele/falende staten: staten waar geen interne soevereiniteit is. De staat kan lastig zijn grondgebied
beheersen, de veiligheid van burgers garanderen. Twee kenmerken waartoe een fragiele staat niet in staat is:
1) Interne rechtsorde handhaven
- Het wordt een anarchie: een land zonder politiek bestuur
2) Openbare diensten zoals medische zorg, onderwijs en brandweer kunnen niet meer geleverd worden
Voorbeelden fragiele staten: ontstane staten na dekolonisatie na tweede wereldoorlog. Na koude oorlog hadden
veel staten intrastatelijke conflicten (burgeroorlog) en weinig landen hadden interstatelijke conflicten (tussen
staten).
Staat: er is een interne soevereine macht die
1) Regeert over een groep mensen
2) Binnen een bepaald grondgebied
3) Het geweldsmonopolie en belastingmonopolie bezit
4) Er is geen externe soevereiniteit (staatsgezag is ondergeschikt aan dat van andere staten)
3 processen bij staatsvorming:
1) Depersonalisering: besluiten worden niet genomen door mensen maar dooor bepaalde functies
2) Formalisering: rechten en plichten worden vastgelegd in wetten en contracten en de handhaving wordt
gewaarborgd door de overheid
3) Integratie: staat en samenleving worden verworven doordat de staat beschermt en de samenleving
belastingen betaald om de staat te laten functioneren
Institutionalisering = het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels
vastgelegd wordt in standaard gedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties
reguleren.
Politieke institutie: complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun
onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.
Politiek = wat bepaalt hoe er in de samenleving omgegaan wordt met waarden en belangen:
- Het bepalen van waarden en belangen in een samenleving
- Het hebben van gezag, geaccepteerd door de bevolking.
Politics (debat) = de strijd om de macht, waarbij
actoren vanuit hun ideologie de samenleving willen
inrichten.
Polity (systeem) = de manier waarop de politiek in een
samenleving georganiseerd is met bijbehorende
instellingen en instituties (structuur)
Policy (beleid) = de plannen die gemaakt worden met
bijbehorende middelen
In Nederland:
1
, MAW H12-16
- Wetgevende macht: kabinet én parlement
o Tweede kamer obv initiatiefrecht
- Uitvoerende macht: kabinet en ambtenaren
- Rechtsprekende macht: rechters
Poldermodel = de Nederlandse variant van het consensus- of harmoniemodel. Conflicten behoren te worden
opgelost door compromissen te sluiten in onderhandelingen.
Functies politieke partijen:
- Rekrutering en selectie: het werven en opleiden van mensen tot nieuwe politici en het voordragen van
mensen voor politieke functies
- Articulatie: het inventariseren van wensen, eisen en belangen vanuit de samenleving en dit op de
politieke agenda plaatsen.
- Participatie: het interesseren van mensen om politiek actief te worden
- Aggregatie: het afwegen van wensen, eisen en belangen
- Communicatie: een brug vervullen tussen de overheid en de burger
Verschil pressiegroepen en politieke partijen:
- Pressiegroepen hebben gene kandidaten bij verkiezingen
- Pressiegroepen zijn gericht op één terrein van de samenleving
Politici op sociale media maken gebruik van:
- Framing: dominante probleemdefinitie bepalen. Praten over een bepaald onderwerp op een manier die
hun mening versterkt.
- Priming: eigenaar worden van een thema. Ze doen alsof ze zelf expert zijn en de ideale oplossing weten
Macht = het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de
handelingsmogelijkheden van andere te beperken of te vergroten.
= relatief
- Niet alleen hoeveelheid machtsbronnen maar ook kwaliteit
- Altijd tov van andere landen
= dynamisch
- Law of anticipated reactions: theorie die kritisch is over besluitvormingsmethode
- Actoren laten hun macht niet altijd transparant zien
o Bepalen hoe ze hun macht inzetten en die mogelijkheden zijn niet altijd zichtbaar
Machtsbronnen
- Economische schaarse goederen
- Cognitieve waardevolle kennis
- Politiekelegitiem uitoefenen dwang
- Affectief emotionele binding
Soorten
- Formeel
- Informeel
Gezag = legitieme macht, moet voortdurend gehandhaafd worden en is verworven door langdurige individuele
inspanning en moet door anderen gerespecteerd worden zodat anderen die beslissingen accepteren
Het meten van macht
1) Besluitvormingsmethode: macht is invloed hebben op de uitkomst van besluitvormingsprocessen.
Verloop, inbreng en invloed door actoren wordt bestudeerd
2) Positiemethode: focust op positie van staten bij internationale organisaties. Wie mag in welk netwerk
meepraten en dus invloed hebben
3) Inventariseren machtsbronnen waarover staten beschikken voorbeeld militaire budget, aantal
wapensystemen, soldaten, grootte economie, economische groei, geografische ligging, grootte
landoppervlak, kenmerken van de bevolking, politieke instituties en relaties met andere landen
2
, MAW H12-16
Socialisatie = het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar
mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met mensen
( het je eigen maken van een cultuur)
Functies socialisatie:
o Continuering van de cultuur
o Verandering van de cultuur
o Identificatie met de cultuurgroep
o Identiteitsontwikkeling van het individu
o Gedragsregulering: gedrag van groepsleden wordt voorspelbaar
Politieke socialisatie = jouw beeld van de ideale samenleving en wat normaal gevonden wordt bij
besluitvorming
o Politieke systeem zoals parlementaire democratie draagt bij. Hierin worden normen en waarden
overgedragen zoals belangenafweging, compromissen sluiten en samenwerking
o Zorgt voor participatiebereidheid en voortbestaan politieke systeem
Primair: gebeurt persoonlijk en in informele groepen (sociale huid)
Secundair: in formele omstandigheden waar collectieve rituelen een belangrijke rol spelen (sociale
kleren)
Tertiair: waarden en normen worden impliciet overgedragen door anonieme socialisatoren
Sociale cohesie = het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar
hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars
welzijn en een beroep op anderen kunnen doen. Wordt versterkt door
1) Wederzijdse afhankelijkheid (of eigenbelang)
2) Dwang (of macht)
3) Gedeelde normen en waarden (saamhorigheidsbesef)
Sociale institutie = een complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun
onderlinge relaties reguleren
- Voorbeeld: tradities met bijbehorende mythen
- Maakt gedrag van mensen voorspelbaar
- Zorgt voor stabiliteit in sociale interactie door patronen
- Kenmerken
o Lange traditie
o Vrij stabiel, maar relatief veranderlijk en veranderbaar omdat het gedragspatronen van mensen
betreft
o Hebben ‘eigen realiteit’: het individu kan ze niet in zijn eentje veranderen en ze bezitten een
soort dwangkarakter
o Berusten vaak op gezag
Cultuur = het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid
van een groep of samenleving hebben verworven.
Politieke cultuur = het geheel van politieke relevante tradities, kennis, opvattingen en oordelen die
kenmerkend zijn voor een land, maar ook voor groepen daarbinnen en voor groepen/organisaties die
landsgrenzen doorkruizen.
Cultuurdimensies van Hofstede:
1) Grote machtsafstand vs kleine machtsafstand
De mate waarin minder machtige leden accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is
2) Individualistisch vs collectivistisch
Als groepsbelang vóór het individuele belang wordt gesteld en individuen vanaf hun geboorte worden
opgenomen in sterke, hechte groepen.
3) Lage onzekerheidsvermijding vs hoge onzekerheidsvermijding
De mate waarin de dragers van een cultuur zich bedreigd boelen door onzekere of onbekende situaties.
Dit is te zien in de behoefte aan voorspelbaarheid en formele en informele regels
4) Langetermijngerichtheid vs kortetermijngerichtheid
Langetermijn is gekenmerkt door streven naar toekomstige beloning door middel van volharding en
spaarzaamheid. Kortetermijn is respect voor traditie, voorkomen van gezichtsverlies en voldoen aan
sociale verplichtingen.
5) Masculien vs feminien
3