Biologie kwintaal 3 samenvatting
10voorbiologie:
Moleculen in Leven-boekje
De cel is een biochemische fabriek waarin niks vanzelf gaat en al het werk wordt verzet door
eiwitten, waarvan de code in het DNA staat.
Functies van eiwitten op celniveau:
- Receptoren in het membraan (opvangen signalen, receptoreiwitten)
- Kanalen in het membraan (selectief doorlaten, werken met de concentratiegradiënt mee)
- Pompen in het membraan (selectief doorlaten, werken tegen de concentratiegradiënt in)
- Schakelaar om genen aan of uit te zetten (activators en repressors)
- Schakelaar om andere eiwitten aan of uit te zetten
- Transport in de cel (microtubuli en motoreiwitten)
Op orgaanniveau
- Opbouw weefsels en organen
Basis botweefsel
Stevigheid en elasticiteit in
bindweefsel
Op systeemniveau
- Neurotransmitters en -receptoren in
zenuwstelsel
- Spierwerking
Samentrekking door het in elkaar
schuiven van twee langgerekte
eiwitten (actine en myosine)
- Stoffentransport door transporteiwitten
- Afweer door antistoffen
- Enzymwerking
- Hormonen
- Bloedstolling door plasma-eiwitten
Gecodeerde eiwitten
DNA = Deoxyribo Nucleic Acid
- Erfelijk materiaal is opgeslagen in de vorm van DNA en bepaalde eiwitten (=histonen)
Bevat een lettercode opgebouwd uit vier verschillende stikstofbasen
A = adenine en T = thymine
G = guanine en C = cytosine
o Bij mRNA is Thymine vervangen door U = Uracil
- Verbonden als een lange kralenketting door een suikergroep
en een fosfaatgroep
- Bevat bouwplan waarmee eiwitten gemaakt kunnen worden
Eiwitten worden gemaakt door aminozuren te koppelen
- Geneiwitfunctie
Voor elk eiwit is een gen aanwezig
Voor elke functie bestaat ook een eiwit
Naamgeving van nucleotiden
- ATP = Adenosine trifosfaat
- ADP = Adenosine difosfaat
, - AMP = Adenosine monofosfaat
- dATP = Deoxyadenosine trifosfaat
Enzovoor met GDP, UTP en dTMP
Een nucleotideketen heeft twee uiteinden
- 3’-uiteinde OH-groep
- 5’-uiteinde P-groep
Complementaire basenparen worden in de DNA dubbel-helix gevormd door
waterstofbruggen
Het koppelen van twee nucelotidenstrengen gaat doordat de fosfaatgroep van het 5 e koolstofatoom
een esterbinding aangaat met de OH-groep aan het 3 e koolstofatoom in een andere nucleotide.
A- en G-basen zijn purines, T- en C-basen zijn pyrimidine-basen. Purines zijn groter, waardoor de
afstand tussen de DNA-strengen altijd gelijk zijn.
Nucleosomen = waar de DNA-streng zich om de histonen windt
- Doelen:
Zorgen dat de lange streng in de kern past
Zorgen dat alleen de nodige delen worden gebruikt, door het DNA rond de
nucleosomen af te schermen
Chromatine: compact en inactief = heterochromatine
Niet compact en actief = euchromatine
Genoom = hele DNA-pakket
Genregulatie = het samenwerken van DNA en eiwitten om de juiste genen te activeren.
- Enzymvorming: negatieve terugkoppeling door regulatorgenen
Coderen voor een repressor die hecht aan de operator
o Operator: stuk DNA tussen de promotor en het structuurgen (bevat code
voor het gen)
o RNA-polymerase kan zo niet koppelen aan het DNA
DNA-replicatie (=het kopiëren van DNA)
- Volledig gereguleerd door enzymen
- Het dubbelstrengse DNA wordt uit elkaar gehaald en op de losse strengen worden door
basenparing nieuwe nucleotiden gebouwd
- Losse nucelotiden zijn aanwezig in de kern in de vorm van trifosfaat
Voorbeeld: dATP (heeft drie fosfaatgroepen)
o Bevat veel chemische energie, om een koppeling te kunnen maken met het
vrije 3’-uiteinde
o Bij het maken van die koppeling worden twee fosfaatgroepen afgekoppeld
- Keten waar van wordt gelezen = leidende streng
- Stappenplan:
1. De eerste stap in de DNA-replicatie is het ‘unzippen’ van de dubbele helixstructuur
van het DNA molecuul.
2.Dit wordt uitgevoerd door een enzym genoemd helicase dat de waterstofbruggen
breekt (A met T, C met G).
3.De scheiding van de twee enkele DNA-strengen creëert een ‘Y’-vorm, een
replicatievork genaamd. De twee gescheiden strengen fungeren als sjablonen voor
het maken van de nieuwe strengen DNA.
4.Eén van de strengen is georiënteerd in de richting 3 ‘naar 5’ (in de richting van de
replicatievork), dit is de leidende streng. De andere streng is georiënteerd in de
richting 5 ‘naar 3’ (weg van de replicatievork), dit is de achterblijvende streng. Als
10voorbiologie:
Moleculen in Leven-boekje
De cel is een biochemische fabriek waarin niks vanzelf gaat en al het werk wordt verzet door
eiwitten, waarvan de code in het DNA staat.
Functies van eiwitten op celniveau:
- Receptoren in het membraan (opvangen signalen, receptoreiwitten)
- Kanalen in het membraan (selectief doorlaten, werken met de concentratiegradiënt mee)
- Pompen in het membraan (selectief doorlaten, werken tegen de concentratiegradiënt in)
- Schakelaar om genen aan of uit te zetten (activators en repressors)
- Schakelaar om andere eiwitten aan of uit te zetten
- Transport in de cel (microtubuli en motoreiwitten)
Op orgaanniveau
- Opbouw weefsels en organen
Basis botweefsel
Stevigheid en elasticiteit in
bindweefsel
Op systeemniveau
- Neurotransmitters en -receptoren in
zenuwstelsel
- Spierwerking
Samentrekking door het in elkaar
schuiven van twee langgerekte
eiwitten (actine en myosine)
- Stoffentransport door transporteiwitten
- Afweer door antistoffen
- Enzymwerking
- Hormonen
- Bloedstolling door plasma-eiwitten
Gecodeerde eiwitten
DNA = Deoxyribo Nucleic Acid
- Erfelijk materiaal is opgeslagen in de vorm van DNA en bepaalde eiwitten (=histonen)
Bevat een lettercode opgebouwd uit vier verschillende stikstofbasen
A = adenine en T = thymine
G = guanine en C = cytosine
o Bij mRNA is Thymine vervangen door U = Uracil
- Verbonden als een lange kralenketting door een suikergroep
en een fosfaatgroep
- Bevat bouwplan waarmee eiwitten gemaakt kunnen worden
Eiwitten worden gemaakt door aminozuren te koppelen
- Geneiwitfunctie
Voor elk eiwit is een gen aanwezig
Voor elke functie bestaat ook een eiwit
Naamgeving van nucleotiden
- ATP = Adenosine trifosfaat
- ADP = Adenosine difosfaat
, - AMP = Adenosine monofosfaat
- dATP = Deoxyadenosine trifosfaat
Enzovoor met GDP, UTP en dTMP
Een nucleotideketen heeft twee uiteinden
- 3’-uiteinde OH-groep
- 5’-uiteinde P-groep
Complementaire basenparen worden in de DNA dubbel-helix gevormd door
waterstofbruggen
Het koppelen van twee nucelotidenstrengen gaat doordat de fosfaatgroep van het 5 e koolstofatoom
een esterbinding aangaat met de OH-groep aan het 3 e koolstofatoom in een andere nucleotide.
A- en G-basen zijn purines, T- en C-basen zijn pyrimidine-basen. Purines zijn groter, waardoor de
afstand tussen de DNA-strengen altijd gelijk zijn.
Nucleosomen = waar de DNA-streng zich om de histonen windt
- Doelen:
Zorgen dat de lange streng in de kern past
Zorgen dat alleen de nodige delen worden gebruikt, door het DNA rond de
nucleosomen af te schermen
Chromatine: compact en inactief = heterochromatine
Niet compact en actief = euchromatine
Genoom = hele DNA-pakket
Genregulatie = het samenwerken van DNA en eiwitten om de juiste genen te activeren.
- Enzymvorming: negatieve terugkoppeling door regulatorgenen
Coderen voor een repressor die hecht aan de operator
o Operator: stuk DNA tussen de promotor en het structuurgen (bevat code
voor het gen)
o RNA-polymerase kan zo niet koppelen aan het DNA
DNA-replicatie (=het kopiëren van DNA)
- Volledig gereguleerd door enzymen
- Het dubbelstrengse DNA wordt uit elkaar gehaald en op de losse strengen worden door
basenparing nieuwe nucleotiden gebouwd
- Losse nucelotiden zijn aanwezig in de kern in de vorm van trifosfaat
Voorbeeld: dATP (heeft drie fosfaatgroepen)
o Bevat veel chemische energie, om een koppeling te kunnen maken met het
vrije 3’-uiteinde
o Bij het maken van die koppeling worden twee fosfaatgroepen afgekoppeld
- Keten waar van wordt gelezen = leidende streng
- Stappenplan:
1. De eerste stap in de DNA-replicatie is het ‘unzippen’ van de dubbele helixstructuur
van het DNA molecuul.
2.Dit wordt uitgevoerd door een enzym genoemd helicase dat de waterstofbruggen
breekt (A met T, C met G).
3.De scheiding van de twee enkele DNA-strengen creëert een ‘Y’-vorm, een
replicatievork genaamd. De twee gescheiden strengen fungeren als sjablonen voor
het maken van de nieuwe strengen DNA.
4.Eén van de strengen is georiënteerd in de richting 3 ‘naar 5’ (in de richting van de
replicatievork), dit is de leidende streng. De andere streng is georiënteerd in de
richting 5 ‘naar 3’ (weg van de replicatievork), dit is de achterblijvende streng. Als