Prins, P. J. M., Bosch, J. D., & Braet, C. (2018). Methoden en technieken van gedragsthera-
pie bij kinderen en jeugdigen (3e druk). Bohn Stafleu van Loghum.
INHOUD
HOOFDSTUK 1 Gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen: geschiedenis, kenmerken en
overwegingen bij het gedragstherapeutisch proces .................................................................. 1
HOOFDSTUK 2 Gedragsassessment en psychodiagnostiek bij kinderen en jeugdigen: een
getrapte benadering ................................................................................................................... 4
HOOFDSTUK 3 Operante technieken en mediatietherapie bij ouders en leerkrachten .......... 8
HOOFDSTUK 4 Anti-angsttechnieken .....................................................................................11
HOOFDSTUK 5 Trainen van sociale vaardigheden bij kinderen en jeugdigen .......................14
HOOFDSTUK 6 Zelfregulatie en cognitieve gedragstherapie .................................................17
HOOFDSTUK 7 Non-specifieke therapeutische factoren ........................................................20
HOOFDSTUK 8 Spel en verbeelding: het communicatiemiddel in gedragstherapie en
schematherapie .........................................................................................................................22
HOOFDSTUK 9 Gedragstherapie bij adolescenten .................................................................23
HOOFDSTUK 10 Behandeling van kinderen in de context van ouders en gezin ...................24
HOOFDSTUK 11 Ontwikkelingen binnen de cognitieve gedragstherapie bij kinderen en
adolescenten .............................................................................................................................26
HOOFDSTUK 12 Evidence-based behandeling voor kinderen en adolescenten:
aandachtspunten en commentaar ............................................................................................27
HOOFDSTUK 1 Gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen: geschiedenis, kenmerken en
overwegingen bij het gedragstherapeutisch proces
Geschiedenis van de gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen
De moderne geschiedenis van de kindergedragstherapie start begin jaren ‘20 van de vorige
eeuw bij Watson. Hij probeerde met de conditioneringsprincipes angstreacties aan en af te
leren bij kinderen. Ook in het onderwijs werd er geëxperimenteerd met de principes, maar het
kwam niet van de grond. De echte doorbraak vond plaats in de jaren ’60 van de vorige eeuw:
gedragstherapie werd toegestaan in de behandeling van kinderen met ernstige ontwikkelings -
of gedragsproblemen (autisme, schizofrenie). De operante conditioneringsprincipes van Skin-
ner dienden als leidraad. Drie generaties gedragstherapie:
- De eerste generatie gedragstherapie (1960-1980): gedragstherapie gericht op het uiterlijk
waarneembare gedrag in interactie met specifieke omgevingskenmerken. De nadruk lag
op symptoomontwikkeling en -verandering op basis van de operante en klassieke conditi-
oneringsprincipes. Later werd hier ook de modelfunctie aan toegevoegd.
- De tweede generatie gedragstherapie (1980-1990): cognities (gedachten of zelfspraak)
zijn geen bijverschijnselen van uiterlijk waarneembaar gedrag, maar functionele onderde-
len in de gedragsketen. Cognities worden dus ook belangrijk in de aanpak van probleem-
gedrag (sociaal leren, instructieleren, probleemoplossen). De cognitieve gedragstherapie
1
, (CGT) wordt geboren (= opsporing en behandeling van denkfouten en disfunctionele denk-
stijlen).
- De derde generatie gedragstherapie (1990-heden): nieuwe behandelvormen binnen de
cognitieve gedragstherapie die zich richten op de functie van het denken, voelen en doen
en de context waarin dit zich afspeelt.
Kenmerken van gedragstherapie
Gedragstherapie houdt zich bezig met alle waarneembare motorische en sociale gedragingen,
gedragbegeleidende gedachten, cognitieve schema’s en betekenissen en gevoelens.
- Bij kindergedragstherapie wordt er uitgegaan van het ontwikkelingsperspectief: de kinder-
gedragstherapeut houdt rekening met het feit dat het kind in ontwikkeling is. Dit doet hij
door kennis te hebben van ontwikkelingsfasen, van leeftijdgebonden normatieve gedragin-
gen en van spel en verbeelding.
- Een centraal kenmerk van de kindergedragstherapie is de samenwerking met ouders. Om-
dat kinderen in een gezin leven, kunnen de gezinsleden een rol hebben in de behandeling
van problematiek. Bepaalde interactiepatronen binnen een gezin kunnen namelijk een bij-
drage hebben in het in stand houden en verbeteren van probleemgedrag.
- Gedragstherapie is een probleemoplossend proces.
- Binnen gedragstherapie leren kinderen vooral door te doen, meer dan door te praten.
- De therapeut zegt niet hoe iets moet, maar leert het kind zelfstandig na te denken en op-
lossingen te zoeken. De therapeut is dus een coach.
Indicatie: gedragstherapie of niet? Of gedragstherapie geïndiceerd is in een casus, is afhan-
kelijk van de doelstelling van de therapie (het uitbreiden van gedragsmogelijkheden). Daar-
naast wordt het vaak gebruikt omdat men in de jeugdhulpverlening graag gebruik maakt van
evidence-based therapieën.
Overwegingen bij het gedragstherapeutisch proces
Bij kinderen en jeugdigen wordt de behandeling grotendeels bepaald door de keuze wie er bij
de behandeling betrokken worden (zie uitwaaieringsschema).
2
, Het gedragstherapeutisch proces in fasen:
Bij de kennismaking wordt er ge-
keken wie er uitgenodigd moeten
worden voor een eerste gesprek
en hoe de ouders het beste bij het
proces betrokken moeten en kun-
nen worden. Dit verschilt per pro-
bleem, leeftijdsfase en betrokken-
heid van ouders. belangrijk in de
kennismaking is om aan te sluiten
bij het taalgebruik van de cliënt en
op een begrijpelijke manier uit te
leggen wat gedragstherapie in-
houdt.
Bij de verkenning van gedragspro-
blemen (fase 2) wordt onderzocht
wat als probleem wordt ervaren en
aan welke gedragingen dit te mer-
ken is. Hierbij wordt ook gekeken
naar de ontwikkeling en context
van het gedrag.
Holistische theorie = een hypo-
these over de samenhang van de
problemen van de cliënt en oorza-
kelijke of in stand houdende factoren. Dit wordt opgesteld om een goed beeld te krijgen van
de samenhang tussen de ontwikkeling van de cliënt, de persoonlijkheid en de klachten die
ervaren worden.
Voor het kiezen van het gedrag dat behandelt gaat worden, wordt er gekeken naar de mate
waarin het probleemgedrag de sleutelpositie inneemt en de mate waarin het veranderbaar is.
Daarnaast wegen de gevolgen van de gedragsverandering mee en de mogelijkheden van de
cliënt. Voor het kiezen van een behandeling worden eerst de behandeldoelen geformuleerd
en wordt er gekeken in welke volgorde de behandeldoelen behaald moeten worden. Hierbij is
het belangrijk om eerst crisisproblemen aan te pakken en de focus te leggen op het aanleren
van nieuw gedrag.
- Protocollaire behandeling: one-size-fits-all benadering. Er wordt gebruik gemaakt van
een vast draaiboek voor kinderen met dezelfde diagnose (diagnose-behandelcombinatie:
DBC). Deze manier van behandelen past niet goed bij gedragstherapie, omdat er daarbij
juist uitgegaan wordt van een aanpak speciaal voor een individu.
- Modulaire behandeling = op een meer flexibele manier gepersonaliseerde behandelin-
gen vormgeven, door uit te gaan van specifieke methoden en technieken. De methoden
kunnen zo maximaal aansluiten bij de specifieke behoeften van de cliënt. Door gebruik te
maken van empirisch onderbouwde modules die gepersonaliseerd toegepast worden bij
de cliënt, kan cognitieve gedragstherapie persoonlijk en empirisch zijn.
- Transdiagnostische behandeling = de sterke overlap in symptomen bij verschillende di-
agnostische classificaties, zoals depressie en angst, en comorbiditeit zijn het gevolg van
gedeelde onderliggende processen (risicofactoren of in stand houdende factoren). Bij
transdiagnostisch behandelen worden de onderliggende processen aangepakt.
3