Meerwaarde van het vak bouwkunde:
- Eerste basis behoefte van de mens
- Middels het stapelen van stenen wordt vastgoed gerealiseerd
- Voor waardebepaling is bouwkundige kennis vereist
Een vastgoedprofessional is geen bouwkundige, hij heeft alleen kennis van bouwkundige.
Vlakke projecte: Een 2d tekening van een 3d object (plattegrond, doorsnede, gevel)
Plattegrond: horizontale snede door een gebouw op 1m boven de vloer.
Een tekening is altijd afgestemd op de persoon waarvoor hij bedoeld is.
Hoe kleiner de schaal hoe gedetailleerder de tekening
Deuren op tekeningen:
Doorsnede: Verticale snede door een gebouw. Niet op een vaste plek gemaakt, tekenaar bepaalt zelf
de plek waar de meeste relevante informatie te zien is.
Gevel: Een loodrechte vlakke projectie van de gevel van een gebouw. (Alle lijnen zijn aanzichten)
Nokhoogte: Hoogste punt van het dak
Peilmaat: De basis maat die de aannemer kiest om vandaan te gaan meten (meestal beganegrond
vloer)
Axonometrie: een 3d tekening zonder perspectief. De maatverhoudingen blijven in tact maar de
hoek wordt aangepast
Perspectivische projectie: 3d tekening met perspectief (dingen die verder weg staan zijn kleiner)
gebruikt voor sfeerbeelden of een stedebouwkundig ontwerp toe te lichten. , maar ook interieur kan
worden weergegeven.
,Ooghoogte perspectief: ooghoogte ligt op de horizon (doorgaans 1.80m)
Vogelvlucht perspectief: Je ervaart het gebouw van boven af, alsof je een vogel in de lucht bent.
(vaak gebruikt om stedebouwkundige ontwikkelingen in beeld te brengen)
Doorgetrokken lijn betekent dat een deur of raam naar buiten opent,
een gestippelde lijn betekent dat de deur of het raam naar binnen opent!
Doel inleiding architectuurgeschiedenis: Bouwstijlen herkennen en een bouwperiode inschatten
Vroegste gebouwen: Nabije Oosten en Egypte (ca. 3000 v.c.)
Klassieke oudheid: Benaming voor de griekse en romeinse beschaving
Griekenland: Veel natuursteen, Zuilen (pilaren), Architraaf
Forum Romanum: In de oudheid het centrum van Rome: Politieke, juridische, commerciele en
religieuze centrum van de stad.
Romeinen: Baksteen en beton, gewelven
,Eigenschappen romaanse bouwstijl (middeleeuwen):
- Hele dikke muren
- Rondboog
- Kruisrib- en tongewelven
- Kleine vensters
Romano gotisch: Een grotendeels romaanse bouwstijl waar al we gotische kenmerken worden
toegepast
Eigenschappen romano gotisch:
- Geschilderde decoraties
- Baksteenversieringen in gevel
- Veel rondbogen
- Steunberen door hoge muren
- Overgang naar gotiek
Eigenschappen Gotische stijl ( ca. 1150-1500):
- Spitsboog
- Luchtbogen en steunberen
- Hoge glas-in-lood-ramen
- Roosvenster
- Rijke decoraties
, Eigenschappen renaissance (ca. 1515-1630):
- Grijpt terug op romeinse bouwkunst
- Veel variatie in gevels
- Symmetrie is belangrijk
- Natuursteen afgewisseld met baksteen
- Einde van de middeleeuwen
Eigenschappen Barok (ca. 1600-1800):
- Vrije fantasie, overdadige vormen
- Klassieke elementen
Eigenschappen classicisme (ca. 1600-1750):
- Terug naar de klassieke bouwvormen
- Symmetrie
- Niet heel uitbundig
Eigenschappen eclecticisme (ca. 1850-1900):
- Combinatie van verschillende stijlen
- Drukke compositie
- Nieuwe materialen zoals gietijzer
De nieuwe tijd (neostijlen) (19e eeuw):
- Stijlimitatie (Bouwstijlen waarin wordt teruggegrepen op oude architectuur)
- Machinaal vervaardigde bakstenen
- Gevelversieringen (neo-renaissance)
- Hoge torenspitsen (Neo-gotiek)